C-456/02, Trojani, arrest van 7 september 2004
Datum arrest, zaaknummer, partijen Arrest van het Hof van Justitie van 7 september 2004, C-456/02, Michel Trojani tegen Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn te Brussel (OCMW)
Betrokken departementen SZW, EZ, Justitie, OCW, VWS
Sleutelwoorden Vrij verkeer van personen - Burgerschap van de Europese Unie - verblijfsrecht - Richtlijn 90/364 - beperkingen en voorwaarden - recht op uitkeringen van bijstandsregeling
Beleidsrelevantie In dit arrest verduidelijkt het Hof dat een niet-actieve EU-onderdaan geen verblijfsrecht aan artikel 18 EG kan ontlenen als hij bij binnenkomst in het gastland al over onvoldoende middelen van bestaan beschikt. Daar staat tegenover dat, indien een lidstaat reeds een verblijfsvergunning aan een Unieburger heeft verstrekt, de Unieburger zich kan beroepen op het verbod van non-discrminatie o.g.v. artikel 12 EG.
Samenvatting van feiten, redenering en dictum Trojani is een Frans onderdaan die vanaf 8 januari 2000 in een opvangcentrum van het Leger des Heils in België verblijft. Bij dit opvangcentrum verricht hij in het kader van een individueel maatschappelijk en beroepsintegratieproject gedurende ongeveer 30 uur per week verscheidene werkzaamheden in ruil voor huisvesting en wat zakgeld.
Omdat Trojani het Leger des Heils wil verlaten om op zichzelf te gaan wonen, maar niet beschikt over (voldoende) middelen van bestaan, vraagt hij bij het OCMW (cf. sociale dienst) een bestaansminimum (cf. bijstandsuitkering) aan. Deze uitkering wordt hem door het OCMW geweigerd, omdat Trojani niet de Belgische nationaliteit heeft, noch als werknemer aanspraken kan doen gelden op grond van verordening 1612/68.
De verwijzende rechter vraagt het Hof onder meer of een persoon die in de omstandigheden van Trojani verkeert, aanspraak kan maken op een verblijfsrecht op grond van zijn hoedanigheid van werknemer, zelfstandige, dienstverrichter of -ontvanger, in de zin van de artikelen 39 EG dan wel ingevolge de bepalingen inzake het Burgerschap van de Unie (17-18 EG).
Is Trojani een werknemer in de zin van het EG-Verdrag? Het Hof verwijst naar de standaardjurisprudentie met betrekking tot de vraag wanneer iemand als werknemer aangemerkt dient te worden in de zin van 39 EG. Bij Trojani draait het hoofdzakelijk om de vraag of er sprake is van 'reële en daadwerkelijke arbeid'. Om die vraag te kunnen beantwoorden moet de verwijzende rechter met name controleren of de prestaties die Trojani daadwerkelijk heeft verricht kunnen worden aangemerkt als prestaties die normaliter op de arbeidsmarkt worden verricht. Daarbij kan - aldus het Hof - rekening worden gehouden met het statuut en de gebruiken van de opvanginstelling, de inhoud van het project voor de maatschappelijke herinschakeling en de aard van de prestaties en de wijze waarop zij worden verricht.
Kan Trojani een verblijfsrecht ontlenen aan artikel 18 EG? Het Hof herhaalt allereerst dat het artikel 18 EG rechtstreekse werking heeft en dat Trojani daarom alleen al als burger van de Unie het recht heeft zich op deze verdragsbepaling te beroepen. Dit recht is echter niet onvoorwaardelijk. Het wordt slechts toegekend onder voorbehoud van de beperkingen die bij het Verdrag en de bepalingen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld.
Artikel 1 van richtlijn 90/364 bepaalt dat de lidstaten van de zogenaamd niet-actieve EU-burgers mogen verlangen dat zij voor zichzelf en hun familieleden een ziektekostenverzekering hebben die alle risico's in het gastland dekt en over toereikende bestaansmiddelen beschikken om te voorkomen dat zij tijdens hun verblijf ten laste van de bijstandsregeling van het gastland komen. Wel moeten de beperkingen en de voorwaarden worden toegepast met inachtneming van de grenzen die het gemeenschapsrecht stelt en overeenkomstig de algemene beginselen ervan, in het bijzonder het evenredigheidsbeginsel.
In het geval van Trojani stelt het Hof vast dat juist de ontoereikendheid van de bestaansmiddelen de reden was dat hij om een bestaansminimum vroeg. In een dergelijk geval acht het Hof het niet disproportioneel dat een persoon in de omstandigheden als Trojani niet aan artikel 18 EG het recht kan ontlenen om op het grondgebied van een andere lidstaat te verblijven.
Ten overvloede merkt het Hof nog op dat gebleken is dat Trojani inmiddels in het bezit is van een verblijfsvergunning. Het Hof merkt in dit verband op dat zolang Trojani wettig in België verblijft, hij een beroep kan doen op artikel 12 EG waarin het verbod op discriminatie naar nationaliteit is neergelegd. Dit betekent dat ook Trojani in aanmerking dient te kunnen komen voor een bestaansminimum. Hieraan voegt het Hof nog toe dat het het gastland vrij staat om vast te stellen dat een onderdaan die een beroep op de sociale bijstand doet, niet meer voldoet aan de aan zijn verblijfsrecht verbonden voorwaarden en een verwijderingsmaatregel kan nemen. Een dergelijke maatregel mag echter niet automatisch worden verbonden aan het feit dat een burger van de Unie een beroep op de sociale bijstandsregeling doet. Bovendien dient een lidstaat erop toe te zien dat deze beperkingen en voorwaarden worden toegepast met de algemene beginselen van het gemeenschapsrecht, in het bijzonder het evenredigheidsbeginsel.
Korte analyse Na een serie arresten waarin het Hof de bepalingen inzake het Unieburgerschap aanwendt ten faveure van EU-onderdanen die niet helemaal of tijdelijk niet aan de voorwaarden van een verblijfsrecht voldoen (zie o.a. de arresten C-184/99, Grzelczyk en C-413/99, Baumbast) trekt het Hof in het arrest Trojani een grens. Niet-actieve EU-onderdanen die bij binnenkomst in het gastland al niet over voldoende middelen van bestaan beschikken en derhalve van meet af aan niet aan de voorwaarden van richtlijn 90/364 voldoen, kunnen geen verblijfsrecht aan artikel 18 EG ontlenen. Als de autoriteiten echter beslissen om een persoon in deze situatie toch een verblijfsvergunning te verstrekken dan heeft deze EU-onderdaan ingevolge artikel 12 EG recht op gelijke behandeling en derhalve recht op een sociale bijstandsuitkering.
Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten voor het beleid, wetgeving, rechtspraak of rechtspraktijk op nationaal of Europees niveau Dit arrest heeft geen directe consequenties voor het beleid, wetgeving, rechtspraak of rechtspraktijk op nationaal of Europees niveau. Dit arrest heeft geen directe consequenties voor het beleid, wetgeving, rechtspraak of rechtspraktijk op nationaal of Europees niveau. De instanties die belast zijn met de uitvoering dienen er wel rekening mee te houden dat het voor een beroep op het verbod van discriminatie naar nationaliteit zoals neergelegd in artikel 12 EG niet relevant is of een EU-onderdaan een EU-verblijfsrecht heeft of een verblijfsvergunning naar nationaal recht.
Voorstel voor behandeling De ICER stuurt dit fiche en het arrest ter kennisneming aan de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Justitie, van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.