C-459/99, BRAX, arrest van 25 juli 2002

Contentverzamelaar

C-459/99, BRAX, arrest van 25 juli 2002

Datum arrest, zaaknummer, partijen
HvJ EG, 25 juli 2002, zaak C-459/99, VZW Beweging tegen Rassenhaat, Antisemitisme en Xenofobie tegen Belgische Staat (BRAX)

Betrokken departementen
Justitie, BZK

Sleutelwoorden
onderdanen derde landen die gehuwd zijn met onderdanen van lidstaten - visumplicht - recht van echtgenoten om zonder identiteitsbewijzen of visum het land binnen te komen - verblijfsrecht onregelmatig binnengekomen echtgenoten - verblijfsrecht van regelmatig binnengekomen echtgenoten wier visum is verlopen op ogenblik van aanvraag van verblijfsvergunning

Beleidsrelevantie
Terugwijzing aan de grens is onevenredig indien een echtgenoot-derdelander bewijs kan leveren van zijn identiteit en huwelijksband en uit niets blijkt dat hij een gevaar is voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid. De sanctiemaatregelen wegens niet eerbiedingen van regels inzake toezicht op vreemdelingen dienen op het persoonlijke gedrag van de vreemdeling te zijn gebaseerd. Dit is in ieder geval niet het niet-vervullen van nationale wettelijke formaliteiten. Een echtgenoot-derdelander heeft een (afgeleid) recht op minimale procedurele waarborgen zoals neergelegd in het gemeenschapsrecht.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
De Beweging tegen Rassenhaat, Antisemitisme en Xenofobie (BRAX) heeft de Belgische Raad van State om nietigverklaring van een omzendbrief van 28 augustus 1997, betreffende de verkrijging van een visum met het oog op het sluiten van een huwelijk in België of van een visum gezinshereniging op basis van een in het buitenland gesloten huwelijk. BRAX stelt dat deze omzendbrief onverenigbaar met EG-regelgeving te weten: richtlijn 68/360 (opheffing van de beperkingen van de verplaatsing en het verblijf van de werknemers der lidstaten en van hun familie binnen de EG), richtlijn 73/148 (opheffing van de beperkingen van de verplaatsing en het verblijf van onderdanen van de lidstaten binnen de EG ter zake van vestiging en verrichten van diensten) en verordening 2317/95 (bepaling van de derde Staten, waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen van de lidstaten in het bezit moeten zijn van een visum). De Belgische Raad van State heeft het Hof verzocht om een drietal prejudiciële beslissingen.

Het Hof merkt op dat de EG-regeling betreffende het vrije verkeer van werknemers, diensten en vestiging niet kan worden toegepast op personen die nooit gebruik hebben gemaakt van deze vrijheden.

De eerste vraag betreft of de terugwijzing van buitenlandse echtgenoten van gemeenschapsonderdanen aan de grens wanneer zij zonder identiteitsbewijs en zonder visum het land trachten binnen te komen, verenigbaar is met de genoemde gemeenschapsregelingen.

Het Hof herinnert aan het belang dat de gemeenschapswetgever heeft toegekend aan de bescherming van het gezinsleven van de onderdanen van de lidstaten, om de belemmeringen van de uitoefening door het Verdrag gewaarborgde fundamentele vrijheden op te heffen (Carpenter C-60/00).

Ingevolge Verordening 2317/95 kunnen lidstaten een inreisvisum voorschrijven voor gezinsleden van gemeenschapsonderdanen die niet de nationaliteit van een van de lidstaten bezitten. Bij ontbreken van een geldig visum of identiteitsbewijs is de terugwijzing aan de grens niet uitgesloten. Het Hof beklemtoont dat het visum zo spoedig mogelijk, en indien mogelijk, op de plaats van binnenkomst van de lidstaat moet worden afgegeven. Gelet op het belang dat de gemeenschapswetgever aan het gezinsleven heeft toegekend, is de terugwijzing aan de grens onevenredig en dus verboden, indien de echtgenoot-derdelander, zijn identiteit en zijn huwelijksband kan bewijzen en uit niets blijkt dat hij een gevaar is voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid in de zin van richtlijn 68/360 en 73/148.

De Belgische Raad van State wenst te vernemen of de weigering om een verblijfsvergunning af te geven en de verwijdering van het grondgebied wanneer zij zich in een onregelmatige situatie bevinden, verenigbaar is met het gemeenschapsrecht.

Het Hof oordeelt dat een echtgenoot-derdelander zijn verblijfsrecht ontleent aan de richtlijnen 68/360 en 73/148, ongeacht of door een lidstaat een verblijfsvergunning is afgegeven. Ingevolge beide richtlijnen kunnen de lidstaten de afgifte van de verblijfsvergunning afhankelijk stellen van de overlegging van het document waarmee de betrokkene hun grondgebied is binnengekomen. Een lidstaat kan ook om redenen van openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid maatregelen nemen die afwijken van het vrije verkeer, maar dit kan alleen gebaseerd zijn op het gedrag van de betrokkene. Een weigering om een verblijfsvergunning af te geven of een uitwijzing die enkel berust op de niet-vervulling van wettelijke formaliteiten inzake het toezicht op vreemdelingen - zoals de binnenkomst in een lidstaat zonder visum - staat niet in een juiste verhouding tot de gepleegde inbreuk.

Omtrent de aanvraag van een verblijfsvergunning overweegt het Hof dat de richtlijnen 68/360 en 73/148 niet als voorwaarde stellen dat het visum nog geldig is. De uitzetting op de enkele grond dat het visum verlopen, staat niet in een juiste verhouding tot de zwaarte van de inbreuk op de nationale bepalingen inzake het toezicht op vreemdelingen.

In reactie op de derde vraag, oordeelt het Hof dat richtlijn 64/221 (openbare orde voorbehoud) voorziet in een minimale procedurele waarborg voor de personen op wie het vrij verkeer van toepassing is en voor hun echtgenoten wier verzoek om een verblijfsvergunning wordt afgewezen of die voor de afgifte ervan uitgezet worden. Ook een echtgenoot-derdelander geniet deze minimale procedurele waarborgen.

Korte analyse
In dit arrest doet het Hof uitspraak over de sancties en de evenredigheid daarvan ten aanzien van maatregelen die een lidstaat (i.c. België) oplegt in geval van niet naleving van vreemdelingenrecht.

Het Hof stelt dat de terugwijzing van een echtgenoot-derdelander disproportioneel is indien de echtgenoot-derdelander bewijs kan leveren van zijn identiteit en huwelijksband en hij geen gevaar is voor de openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid.

Daarnaast is het disproportioneel een verblijfsvergunning te weigeren of een echtgenoot-derdelander uit te zetten uitsluitend op basis van het niet vervullen van wettelijke formaliteiten inzake toezicht op vreemdelingen (in casu binnenkomst in een lidstaat zonder visum). Uitzetting op de enkele grond dat het visum is verlopen wordt eveneens disproportioneel geacht.

De communautaire procedurele waarborgen die de gemeenschapsonderdaan geniet inzake de afwijzing van een verblijfsvergunning of de uitzetting van een echtgenoot-derdelander gelden ook voor de echtgenoot-derdelander.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten voor het beleid, wetgeving, rechtspraak of rechtspraktijk op nationaal of Europees niveau
Dit arrest kan vooral voor de uitvoering problemen opleveren als het gaat om het uitoefenen van toezicht door de Vreemdelingendienst. Juist vanwege het feit dat het Hof een vreemdeling die stelt verblijf te ontlenen aan het gemeenschapsrecht ruimschoots in de gelegenheid stelt aan te tonen dat hij verblijf ontleent aan het gemeenschapsrecht, kan de nationale praktijk bemoeilijken. Immers, een vreemdeling die geen verblijf ontleent aan het gemeenschapsrecht maar "gewoon" illegaal in Nederland verblijft kan in vreemdelingenbewaring worden genomen ter fine van de uitzetting. Achteraf zou kunnen blijken dat dit ten onrechte is geweest, indien de betrokkene alsnog aannemelijk maakt dat hij verblijf ontleent op grond van het gemeenschapsrecht. De procedurele waarborgen van de uitzetting van een gemeenschapsonderdaan kunnen daarmee de uitzetting van een "gewone" vreemdeling frustreren, omdat pas achteraf blijkt of een vreemdeling wel of geen verblijf ontleent aan het gemeenschapsrecht.

Voorstel voor behandeling
Het fiche wordt ter informatie naar de Ministers van Justitie, van Vreemdelingenzaken en Integratie en Binnenlandse Zaken gestuurd. Het arrest, en daarmee ook dit fiche, wordt meegenomen door de ICER-werkgroep Burgerschap.