C-460/06, Paquay, arrest van 11 oktober 2007

Contentverzamelaar

C-460/06, Paquay, arrest van 11 oktober 2007

Signaleringsfiche
Arrest van het Hof van Justitie van 11 oktober 2007 in de zaak C-460/06, Nadine Paquay tegen Société d’architectes Hoet + Minne SPRL

Betrokken departementen
SZW, BZK, JUS

Sleutelwoorden
Bescherming van zwangere vrouwen – Artikel 10 van richtlijn 92/85/EEG – Ontslagverbod – Beschermingsperiode – Ontslagbesluit in beschermingsperiode – Ontslagbesluit na beschermingsperiode – Gelijke behandeling mannen en vrouwen – Richtlijn 76/207/EEG – Sancties

Beleidsrelevantie
Artikel 10 van richtlijn 92/85/EEG verbiedt niet alleen het kennisgeven van een ontslagbesluit op grond van zwangerschap en/of de geboorte van een kind tijdens de periode vanaf het begin van de zwangerschap tot het eind van het zwangerschapsverlof, maar ook het voorbereiden daarvan. De sancties voor de werkgever bij een ontslag wegens zwangerschap en bij ontslag tijdens bovenbedoelde beschermingsperiode moeten minstens gelijkwaardig zijn.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Paquay krijgt, vlak nadat de periode van bescherming tegen ontslag in verband met zwangerschap en bevalling was geëindigd, ontslag aangezegd. Volgens de verwijzende rechter is het ontslagbesluit genomen tijdens de zwangerschap en voor het einde van de beschermingsperiode en in zekere mate al uitgevoerd door het plaatsen van wervingsadvertenties. De vraag is of artikel 10 van richtlijn 92/85/EEG enkel de kennisgeving van het ontslagbesluit tijdens de beschermingsperiode verbiedt of ook het voorbereiden en het nemen van dat besluit. Het Hof oordeelt dat, gelet op de beschermingsdoelstelling van artikel 10, het ontslagverbod tijdens de beschermingsperiode ook geldt voor voorbereidingen voor ontslag, zoals het zoeken naar en het voorzien in definitieve vervanging. Een andere uitlegging zou artikel 10 zijn nuttige werking ontnemen. Overigens is het verbod van artikel 10 geen absoluut verbod, want een werkneemster kan in de beschermingsperiode wel worden ontslagen om redenen die geen verband houden met haar toestand. Voorts overweegt het Hof dat een besluit tot ontslag wegens zwangerschap en/of de geboorte van een kind in strijd is met de artikelen 2, lid 1, en 5, lid 2, van richtlijn 76/207, ongeacht het tijdstip van kennisgeving van dat besluit, ook na de beschermingsperiode.

Ten aanzien van de vraag of de sancties voor de werkgever bij ontslag wegens zwangerschap en bij ontslag in de beschermingsperiode minstens gelijkwaardig moeten zijn, overweegt het Hof als volgt. Ontslag wegens zwangerschap of bevalling is te allen tijde directe discriminatie naar geslacht in de zin van richtlijn 76/207/EEG. Richtlijn 76/207/EEG verplicht de lidstaten ervoor te zorgen dat iemand die meent te worden gediscrimineerd zijn rechten voor de rechter geldend kan maken. Richtlijn 92/85/EEG geeft eenzelfde verplichting ten aanzien van iemand die meent te zijn benadeeld door het niet naleven van de verplichtingen op grond van die richtlijn. In beide situaties moeten de sancties dus minstens gelijkwaardig zijn.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten
De ontslagverboden van de richtlijnen 76/207/EEG en 92/85/EEG zijn in Nederland geïmplementeerd in de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen (Wgb m/v ) en in het Burgerlijk Wetboek (BW).

De Wgb m/v en artikel 7: 646 BW verbieden direct en (niet objectief gerechtvaardigd) indirect onderscheid op grond van geslacht. De Wgb m/v bepaalt dat onderscheid op grond van zwangerschap, bevalling en moederschap een vorm van direct onderscheid is. Artikel 7:646 BW bevat een uitgewerkt verbod van onderscheid op grond van geslacht bij de opzegging van een arbeidsovereenkomst, dat te allen tijde, dus ook na de beschermingsperiode, geldt. Een opzegging in strijd hiermee is vernietigbaar, aldus artikel 7:647 BW.

Artikel 7:670 BW verbiedt de werkgever de arbeidsovereenkomst met een werkneemster op te zeggen tijdens de zwangerschap, het bevallingsverlof en een periode van 6 weken na werkhervatting, waarbij een uitzondering geldt voor opzegging tijdens de proeftijd en wegens een dringende reden. Omdat –net als in de richtlijn- alle handelingen die leiden tot opzegging logischerwijs geacht moeten worden impliciet onder het verbod van onderscheid en het opzegverbod te vallen, geven deze bepalingen aldus een ontslagbescherming die in lijn is met de invulling daarvan door het Hof.

Ook aan het vereiste van gelijkwaardige sancties voor ontslag wegens zwangerschap en bevalling en (voorbereiding van) ontslag tijdens de beschermingsperiode is in Nederland voldaan. Op beide handelingen staat de sanctie van vernietigbaarheid van het ontslag.

Voorstel voor behandeling
De ICER zendt dit fiche en de arresten ter kennisneming toe aan de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Justitie en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en aan de Raad voor de Rechtspraak. De ICER beveelt aan het fiche en het arrest ook onder de aandacht van de sociale partners te brengen. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.