C-470/16 North East Pylon Pressure Campaign

Contentverzamelaar

C-470/16 North East Pylon Pressure Campaign

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraken
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   13 oktober 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       29 oktober 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   29 november 2016

Trefwoorden: Europese energie-infrastructuur; milieueffectrapportage (MER); habitat; Verdrag van Aarhus

Onderwerp: - VN/ECE-Verdrag van Aarhus van 25-06-1998 betreffende toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden;

- verordening (EU) nr. 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2013 betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur;
- richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna;
- Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten.

Verzoeksters komen op tegen vergunningverlening aan Eirgrid voor de aanleg van de 400 kV Noord/Zuid elektriciteitsinterconnector (aanleg hoogspanningsmasten om de elektriciteitsnetten van IER en VK met elkaar te verbinden). Eerste verzoekster (NEP) is een pressiegroep die een groot aantal grondeigenaren en bezorgde burgers vertegenwoordigt. Zij maken bezwaar wegens mogelijk negatieve effecten van de bovengrondse kabels op milieu, erfgoed, toerisme of de middelen van bestaan.

De connector is (op 14-10-2013) aangewezen als een ‘project van gemeenschappelijk belang’ in de zin van Vo. 347/2013. Deze Vo. is vastgesteld met het oog op de Europese energie-infrastructuur. De projecten (van algemeen belang) moeten in twee fasen ter hand worden genomen, een vóór de aanvraag en een wettelijke fase. Verzoeksters hebben het verwijt gekregen onbillijk te handelen door op het laatst mogelijke moment (tijdens een hoorzitting) beroep in te stellen tegen het lopende planologische onderzoek. Zij stellen dat EirGrid wijzigingen in de op grond van RL 2011/92 opgestelde MER zou hebben aangebracht. Op 12-05-2016 wordt het beroep afgewezen op de grond dat naar Iers recht alleen een gerechtelijke procedure kan worden ingesteld tegen een definitief besluit. Aangezien dit nog niet was genomen oordeelde de rechter verzoeksters beroep als voorbarig. De zaak ligt nu voor bij de verwijzende rechter.

De verwijzende rechter IER rechter (High Court) twijfelt of het in de RL genoemde ‘enig besluit, handelen of nalaten’ zich uitstrekt tot voorlopige of administratieve beslissingen waardoor de rechtspositie van partijen nog niet op onherroepelijke wijze wordt bepaald. De RL geeft ook aan dat EULS zelf bepalen in welk stadium een besluit, handelen of nalaten kan worden aangevochten. In de IER rechtsorde is hiervoor geen uitdrukkelijke wettelijke regeling. Wel kan om zwaarwegende redenen van openbare orde worden bepleit dat een beroep tegen een voorlopig administratief besluit als voorbarig moet worden beschouwd. Deze (common law-)aanpak kan echter tot rechtsonzekerheid leiden. Daarnaast is de vraag of deze procedure valt onder de in artikel 11 genoemde regel dat procedures niet ‘buitensporig kostbaar’ mogen zijn en of rekening moet worden gehouden met het Verdrag van Aarhus. Om te bezien of de IER regelgeving verenigbaar is met EUrecht stelt hij de volgende vragen voor aan het HvJEU:

(i) Is het recht op een procedure die “niet buitensporig kostbaar” is als bedoeld in artikel 11, lid 4, van richtlijn 2011/92/EU, in het kader van een nationaal rechtsstelsel waarin de wetgever niet uitdrukkelijk en definitief heeft vastgesteld in welk stadium van het proces een besluit kan worden aangevochten en de rechter dit voor elk specifiek beroep per geval moet beoordelen aan de hand van de regels van common law, van toepassing op de procedure voor een nationale rechter waarin wordt bepaald of het beroep in kwestie in het juiste stadium is ingesteld?

(ii) Is het vereiste van artikel 11, lid 4, van richtlijn 2011/92/EU dat een procedure “niet buitensporig kostbaar” mag zijn, van toepassing op alle aspecten van een gerechtelijke procedure waarin de rechtmatigheid (volgens het nationale recht of het Unierecht) van enig besluit, handelen of nalaten vallend onder de inspraakbepalingen van deze richtlijn wordt aangevochten, of enkel op de Unierechtelijke aspecten van een desbetreffend beroep (of, meer bepaald, slechts op de aspecten van het beroep die betrekking hebben op kwesties in verband met de inspraakbepalingen van de richtlijn)?
(iii) Omvat de uitdrukking „enig besluit, handelen of nalaten” in artikel 11, lid 1, van de richtlijn bestuursbesluiten die worden genomen in het kader van de beoordeling van een vergunningsaanvraag voor een ontwikkelingsproject, ongeacht of de rechtspositie van de partijen op onherroepelijke en definitieve wijze door dergelijke bestuursbesluiten wordt bepaald?

(iv) Dient een nationale rechter, teneinde een doeltreffende rechtsbescherming te waarborgen op de onder het milieurecht van de Unie vallende gebieden, een uitlegging aan zijn nationale recht te geven die zoveel mogelijk in overeenstemming is met de doelstellingen genoemd in artikel 9, lid 3, van het op 25 juni 1998 te Aarhus gesloten VN/ECE-Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, a) in een procedure waarin de rechtmatigheid wordt betwist van een vergunningsprocedure betreffende een project van gemeenschappelijk belang dat is aangewezen overeenkomstig verordening (EU) nr. 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2013 betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energieinfrastructuur, en/of b) in een procedure waarin de rechtmatigheid wordt betwist van een vergunningsprocedure betreffende een ontwikkelingsproject dat van invloed is op een overeenkomstig richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna aangewezen Europees gebied?

(v) Indien het antwoord op vraag iv), onder a) en/of onder b) bevestigend luidt, betekent dan de bepaling dat verzoekers moeten “voldoen aan de eventuele in [hun] nationale recht neergelegde criteria”, dat het VN/ECE-Verdrag geen rechtstreekse werking kan hebben in een situatie waarin verzoekers aan alle in het nationale recht neergelegde criteria voor het instellen van beroep voldoen en/of duidelijk het recht hebben beroep in te stellen, a) in een procedure waarin de rechtmatigheid wordt betwist van een vergunningsprocedure betreffende een project van gemeenschappelijk belang dat is aangewezen overeenkomstig verordening (EU) nr. 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2013 betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur, en/of b) in een procedure waarin de rechtmatigheid wordt betwist van een vergunningsprocedure betreffende een ontwikkelingsproject dat van invloed is op een overeenkomstig richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna aangewezen gebied?

(vi) Staat het een lidstaat vrij om in zijn wetgeving te voorzien in uitzonderingen op de regel dat procedures in milieuzaken niet buitensporig kostbaar mogen zijn, gelet op het feit dat noch richtlijn 2011/92/EU noch het op 25 juni 1998 te Aarhus gesloten VN/ECE-Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden in een dergelijke uitzondering voorziet?

(vii) Is meer bepaald een nationaalrechtelijke regel die, teneinde te waarborgen dat procedures in milieuzaken niet buitensporig kostbaar zijn, het bestaan van een causaal verband tussen de vermeende onrechtmatige handeling of het vermeende onrechtmatige besluit en de milieuschade vereist voor de toepassing van nationale uitvoeringsbepalingen van artikel 9, lid 4, van het op 25 juni 1998 te Aarhus gesloten VN/ECE-Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, verenigbaar met dat verdrag?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-240/09 Lesoochranárske zoskupenie

Specifiek beleidsterrein: IenM en EZ