C-473/24 Speyer and Grund

Contentverzamelaar

C-473/24 Speyer and Grund

Prejudiciële hofzaak  

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     12 september 2024
Schriftelijke opmerkingen:                     29 oktober 2024

Trefwoorden: biociden, levensmiddelen

Onderwerp: 
-    Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden: artikel 1, lid 1, artikel 2, lid 1, tweede zin, juncto bijlage V, artikel 2, lid 2, eerste alinea, onder e), en tweede alinea, artikel 3, lid 1, onder a), eerste zin, en lid 2, en artikel 72, lid 1;
-    Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels: artikel 1, lid 5, onder e);
-    Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen: artikel 2, lid 6, onder d);
-    Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne: artikel 1, lid 1, en artikel 2, lid 1, onder a);
-    Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden: artikelen 2, 14 en 16;
-    Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt: artikel 3, leden 1 en 3, en artikel 4;
-    Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden.

Feiten:
Verzoekende partij is ‘Werner & Mertz GmbH’. Verwerende partijen zijn ‘Speyer & Grund GmbH & Co. KG’. Verzoekende partij verkoopt schoonmaakmiddelen. Verwerende partij verkoopt sprays met chemische mengsels van water, azijnzuur (en soms citroenzuur). Deze sprays worden verkocht in een sprayflacon, met een etiket waarop groenten te zien zijn en een glanzend aanrecht. In de tekst op de flessen is te lezen dat de spray gebruikt kan worden voor het bevochtigen van salades, fruit en groenten. Verzoekende partij is van mening dat het aanbod van de twee producten als levensmiddelen in strijd is met het verbod van misleiding, omdat het feitelijk gaat om schoonmaakmiddelen. Tevens stelt zij dat de verkoop van deze middelen strijd oplevert met de regels inzake marktgedrag van de biocidenverordening.

Overweging:
De verwijzende rechter wil weten of de producten biociden zijn in de zin van de biocidenverordening en binnen het toepassingsgebied van de verordening vallen. In artikel 3, lid 1, onder a), van de biocidenverordening staat de definitie van biociden. Uit rechtspraak van het Hof volgt dat er drie cumulatieve voorwaarden zijn om een product als biocide aan te kunnen merken. Dit zijn de hoedanigheid van de (werkzame) stof, de doelstelling en de werking van het product. De verwijzende rechter wil uitleg van de tweede voorwaarde. Het is de vraag of het vereiste beoogde gebruik als biocide het enige of het overheersende gebruik moet zijn, of dat het voldoende is dat een product ook, zij het ondergeschikt, bedoeld is als biocide (dual-use-product). Verder stelt de verwijzende rechter vragen over het toepassingsgebied van de verordening, en over de uitzonderingen hierop.

Prejudiciële vragen:
1. Moet artikel 3, lid 1, onder a), eerste zin, van verordening (EU) nr. 528/2012 aldus worden uitgelegd dat het om als biocide te kwalificeren vereiste beoogde gebruik van een middel het enige of overheersende gebruik moet zijn, of is het voldoende dat een middel ook – zij het ondergeschikt – bedoeld is als biocide? 

2. Moet artikel 2, lid 1, tweede zin, juncto bijlage V bij verordening (EU) nr. 528/2012 aldus worden uitgelegd dat een biocide die (ook) bestemd is voor de reiniging van levensmiddelen, als product van productsoort 4 (voeding en diervoeders) in hoofdgroep 1 (desinfecteermiddelen) binnen het toepassingsgebied van verordening (EU) nr. 528/2012 valt? 

3. Moet artikel 2, lid 2, eerste alinea, onder e), en tweede alinea, van verordening (EU) nr. 528/2012 aldus worden uitgelegd dat een biocide die (ook) bestemd is voor het reinigen/desinfecteren van levensmiddelen uitsluitend binnen het toepassingsgebied van verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (PB L 139 van 30 april 2004, blz. 1) valt, en dus in het bijzonder niet onder verordening (EU) nr. 528/2012 valt op grond van de uitzondering op de uitzondering die in artikel 2, lid 2, tweede alinea, van die verordening is opgenomen? 

4. Moet de in artikel 1, lid 5, onder e), van verordening (EG) nr. 1272/2008 genoemde materiële uitzondering voor levensmiddelen aldus worden uitgelegd dat deze verordening, niettegenstaande deze uitzondering – eventueel mits het beoogde gebruik als biocide overheerst –, van toepassing is op een product dat zowel bedoeld is als levensmiddel in de zin van artikel 2 van verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1 februari 2002, blz. 1), als als biocide in de zin van artikel 2, lid 1, en artikel 3, lid 1, onder a), eerste zin, van verordening (EU) nr. 528/2012? 

5. Moet de in artikel 2, lid 6, onder d), juncto titel IV van verordening (EG) nr. 1907/2006 genoemde materiële uitzondering voor levensmiddelen aldus worden uitgelegd dat de toepassing van titel IV op een product als bedoeld in de vierde prejudiciële vraag niet is uitgesloten ondanks deze uitzondering, eventueel mits het beoogde gebruik als biocide overheerst?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-29/20 Biofa

Specifiek beleidsterrein: IenW; LVVN

Gerelateerde documenten