C-487/07, L'Oreal SA e.a. tegen Bellure NV e.a.

Contentverzamelaar

C-487/07, L'Oreal SA e.a. tegen Bellure NV e.a.

Signaleringsfiche
Arrest van het Hof van Justitie van 18 juni 2009 in zaak C-487/07, L’Oréal SA e.a. tegen Bellure NV e.a..

Betrokken departementen
EZ

Sleutelwoorden
Merkenrecht – rechten van de merkhouder om het gebruik van zijn merk door een derde (adverteerder) te verbieden: - ongerechtvaardigd voordeel voor adverteerder uit de reputatie van een merk van een derde - ongeoorloofde vergelijkende reclame - oneerlijk voordeel voor adverteerder ten gevolge van de bekendheid van een merk van een derde

Beleidsrelevantie
Het Hof heeft in dit arrest uitgemaakt dat het gebruik door een derde-aanbieder van de namen en verpakkingen van L’Oreal-producten ook onrechtmatig kan zijn ook al is het publiek niet in verwarring gebracht over de herkomst van die imitaties noch de reputatie of het onderscheidend vermogen van de bekende merken geschaad. Het merkenrecht biedt volgens het Hof ook bescherming tegen derden die ongerechtvaardigd voordeel trekken uit de reputatie van het merk indien deze door hun gebruik van de imitaties in het kielzog van de bekende merken proberen mee te varen om te profiteren van de aantrekkingskracht, de reputatie en het prestige van die merken, en om zonder financiële vergoeding profijt te halen uit de commerciële inspanning die de merkhouders hebben geleverd om het imago van hun merken te creëren en te onderhouden.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
In deze zaak heeft de Engelse rechter het Hof vijf vragen gesteld over de uitlegging van artikel 5, eerste lid en sub a, en tweede lid, van Richtlijn 89/104/EEG (merkenrichtlijn) en artikel 3bis, eerste lid, van Richtlijn 84/450/EEG (reclamerichtlijn). Dit fiche beperkt zich tot het antwoord op de vijfde vraag door het Hof omdat Nederland op dit specifieke punt heeft geïntervenieerd.

L’Oréal is producent van luxeparfums en houdster van de bekende merken Trésor, Miracle, Anaïs-Anaïs en Noa. Malaika en Starion brengen in het Verenigd Koninkrijk imitaties van deze parfums in de handel, die worden geproduceerd door Bellure. De voor de afzet van deze imitaties gebruikte flesjes en doosjes vertonen een zekere gelijkenis met de flesjes en doosjes van L’Oréal, die door woord- en beeldmerken worden beschermd.

Met betrekking tot het gebruik van doosjes en flesjes die overeenstemmen met die van de door L’Oréal verhandelde luxeparfums, heeft het Hof onderzocht of een derde die gebruikmaakt van een teken dat overeenstemt met een bekend merk, kan worden geacht ongerechtvaardigd voordeel te trekken uit het merk, wanneer dat gebruik hem een voordeel oplevert voor het in de handel brengen van zijn waren, zonder dat daardoor evenwel bij het publiek verwarring kan ontstaan of de houder van het merk schade wordt berokkend. Het Hof heeft deze vraag bevestigend beantwoord. In casu trekken Malaika en Starion commercieel voordeel uit het feit dat zij voor de verhandeling van hun “goedkope” imitaties soortgelijke doosjes en flesjes gebruiken als die welke L’Oréal voor haar luxeparfums gebruikt. Verder is de overeenstemming bewust nagestreefd zodat het publiek een link zou leggen en de waren gemakkelijker zou kopen.
Volgens het Hof moet in die omstandigheden met name rekening worden gehouden met het feit dat het gebruik van doosjes en flesjes die overeenstemmen met die van de geïmiteerde parfums, erop is gericht, voor reclamedoeleinden profijt te halen uit het onderscheidend vermogen en de reputatie van de merken waaronder die parfums in de handel worden gebracht.

Het Hof komt tot de conclusie dat wanneer een derde door het gebruik van een teken dat overeenstemt met een bekend merk, in het kielzog van dit merk probeert te varen om van de aantrekkingskracht, de reputatie en het prestige ervan te profiteren alsmede om zonder enige financiële vergoeding en zonder daarvoor passende inspanningen te moeten leveren, voordeel te halen uit de commerciële inspanning die de houder van het merk heeft gedaan om het imago van dat merk te creëren en te onderhouden, het uit dat gebruik voortvloeiende voordeel moet worden geacht ongerechtvaardigd te zijn getrokken uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van dat merk.

Inventarisatie van de mogelijke effecten
Als gevolg van deze uitspraak kunnen houders van bekende merken zonder ingewikkelde bewijsverplichtingen nabootsing op merkenrechtelijke gronden aanpakken. De houder moet de opzet om aan te haken bij het bekende merk bewijzen. Dat opzet-vereiste is nieuw, maar vermoedelijk niet lastig. Het enige wat verder bewezen moet worden is het feit dat de consument ‘een verband’ legt met het bekende merk. Het is mogelijk dat de strijd tussen A-merken en huismerken die daarop aanhaken weer zal oplaaien.
In merkenrechtkringen is dit arrest met gejuich ontvangen aangezien het Hof in dit arrest naadloos aansluit bij de belangrijkste morele basisemotie van het recht van de intellectuele eigendom: “Gij zult niet zonder eigen investering opzettelijk aanhaken bij en profiteren van de prestatie, de investering of de goodwill van een ander.”

Voorstel voor behandeling
De ICER zendt het fiche en het arrest ter kennisneming aan de minister van Economische Zaken. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.