C-490/18 Hongarije
Prejudiciële hofzaak Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 01 oktober 2018 Schriftelijke opmerkingen: 17 november 2018 Trefwoorden: landbouw; steun; bijenteelt Onderwerp: - Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1366 van de Commissie van 11 mei 2015 tot aanvulling van verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft steun in de bijenteeltsector; Feiten: Op 13.06.2017 heeft verzoekster (SD) verzocht om steun voor de aankoop van nieuwe materialen die nodig zijn voor de pastorale bijenteelt. Die steun is gebaseerd op het aantal bijenkoloniën, dat elk jaar op 30 september in het kader van een administratieve controle wordt vastgesteld. Bij decreet 4/2017 is het aantal bijenkoloniën dat nodig is om steun te krijgen verdubbeld, van dertig naar zestig. Op basis van dit decreet konden de gegevens van het veeteeltinformatiesysteem (hierna: TIR) vanaf januari 2017 gedurende dertig dagen met terugwerkende kracht worden gewijzigd, met andere woorden het aantal bijenkoloniën dat in de databank was geregistreerd kon a posteriori worden verhoogd. Doordat SD niet heeft voldaan aan de voorwaarde betreffende de verhoging van het aantal bijenkoloniën, heeft de schatkist haar verzoek om steun bij besluit van 05.05.2017 afgewezen. Verweerder (minister van Landbouw en Veeteelt) heeft, naar aanleiding van het bezwaar dat SD had ingediend, bij besluit van 21.08.2017 haar eerdere besluit bevestigd. SD had volgens de gegevens van het TIR slechts zesendertig bijenkoloniën, en geen tweeënzestig zoals vermeld in de steunaanvraag. SD ging hiertegen in beroep. Overweging: Vastgesteld moet worden of de bepaling van decreet 4/2017 waarbij – zonder dat er voldoende voorbereidingstijd wordt gewaarborgd – het aantal bijenkoloniën dat wordt vereist om steun te krijgen wordt verdubbeld, verenigbaar is met het Unierecht. De verwijzende rechter verzoekt om uitlegging van het toepasselijke gemeenschapsrecht, aangezien hij alleen uitspraak zal kunnen doen op het door SD ingestelde beroep indien het Hof de prejudiciële vragen beantwoordt. Prejudiciële vragen: 1. Moet de in artikel 2 van gedelegeerde verordening (EU) 2015/1366 bedoelde „betrouwbare methode” om elk jaar tussen 1 september en 31 december [het aantal] bijenkasten vast te stellen, aldus worden uitgelegd dat het de steunaanvrager is die het aantal bijenkoloniën moet meedelen en, indien het antwoord bevestigend is, is dit dan een betrouwbare methode? 2. Indien overeenkomstig artikel 55 van verordening nr. 1308/2013/EU, vanwege de biologische kenmerken van bijen, elk jaar tussen 1 september en 31 december het aantal bijenkasten moet worden vastgesteld, op basis waarvan de steun aan de bijenteeltsector wordt toegekend, moet [die verordening] dan aldus worden uitgelegd dat de lidstaten van dit voorschrift mogen afwijken? 3. Indien het antwoord bevestigend is, mag dan in een nationale regeling worden bepaald dat het vereiste aantal bijenkoloniën in januari met terugwerkende kracht wordt vastgesteld? 4. Moet het feit dat [de middelen van de Unie] voor de bijenteeltprogramma’s voor 2017-[2019] moeten worden toegewezen op basis van het aantal bijenkasten dat de lidstaten in 2013 in hun bijenteeltprogramma’s voor 2014-2016 hebben meegedeeld, aldus worden uitgelegd dat het aantal bijenkasten dat nodig is voor de toewijzing van steun na de periode die is afgesloten op 31 december 2016 en die de basis vormt voor de toewijzing van steun in 2017, ook op een andere manier mag worden vastgesteld? 5. Kan de bovengenoemde EU-verordening aldus worden uitgelegd dat zij toestaat dat een nationale wettelijke regeling wordt vastgesteld op grond waarvan de betaling van de-minimissteun afhankelijk wordt gesteld van een voorwaarde die niet verenigbaar is [met het Unierecht]? Moet de steun die in het Unierecht is vastgelegd adequaat zijn om, ook in de praktijk, de bijenteelt te bevorderen? Aangehaalde (recente) jurisprudentie: / Specifiek beleidsterrein: EZK; LNV