C-492/17 Rittinger

Contentverzamelaar

C-492/17 Rittinger

Signaleringsfiche

Arrest van het Hof van Justitie van 13 december 2018 in zaak C-492/17 Rittinger.

 

Betrokken departementen

EZK

 

Sleutelwoorden

Prejudiciële verwijzing – Steunmaatregelen – Artikel 107, lid 1, VWEU – Artikel 108, lid 3, VWEU – Publieke omroeporganisaties – Financiering – Regeling van een lidstaat krachtens welke alle meerderjarigen die op het nationale grondgebied een woning bezitten, een bijdrage moeten betalen aan de openbare omroepen

 

Beleidsrelevantie

In dit arrest geeft het Hof duiding aan de vraag hoe ver de verplichting tot het melden van een wijziging van een bestaande staatssteunmaatregel bij de Commissie strekt. Deze verplichting is neergelegd in artikel 108, derde lid, VWEU , dat voorschrijft dat de Commissie van elk voornemen tot invoering of wijziging van steunmaatregelen tijdig op de hoogte moet worden gebracht om haar opmerkingen te kunnen maken. Artikel 4, lid 1, van verordening nr. 794/2004, dat uitwerkt wat onder een wijziging in bestaande steun moet worden verstaan, geeft aan dat dit ‘iedere wijziging, met uitzondering van aanpassingen van louter formele of administratieve aard die de beoordeling van de verenigbaarheid van de steunmaatregel met de gemeenschappelijke markt niet kunnen beïnvloeden’ betreft. In de zaak Rittinger betrof de wijziging van de steunmaatregel de financieringsgrondslag. Namelijk, vóór de wijziging van de Omroepbijdragewet op 1 januari 2013 was een omroepbijdrage verschuldigd wegens het bezit van een ontvangtoestel (radio of tv). Na de wijziging van de Omroepwet werd het betalen van deze omroepbijdrage verplicht door eenieder die gebruiker van een woning is. Hierdoor veranderde de grondslag voor betaling van een heffing door allen die een ontvangtoestel bezitten, naar een algemene belasting voor alle gebruikers van woningen. Het Hof oordeelt, in lijn met de AG, dat deze wijziging de bestaande steunmaatregel die is goedgekeurd door de Commissie, niet wezenlijk wijzigt. Dit arrest maakt derhalve duidelijk dat een wijziging in de wijze van financiering van een steunmaatregel niet per definitie een wezenlijke wijziging is die gemeld moet worden bij de Commissie op grond van artikel 108, lid 3, VWEU. Wanneer aan bepaalde voorwaarden is voldaan, hoeft daarom niet per definitie elke wijziging van de financieringsgrondslag te worden gemeld bij de Commissie.

 

Samenvatting

De zaak draait om een geding tussen Südwestrundfunk (SWR), een regionale publieke omroeporganisatie, en zes personen (Rittinger e.a.) die de omroepbijdrage zijn verschuldigd, maar deze bijdrage geheel of gedeeltelijk niet hebben betaald. De omroepbijdrage is gebaseerd op een akkoord tussen de Duitse deelstaten. De deelstaat Baden Württtemberg heeft dit akkoord in de Omroepbijdragewet ten uitvoer gelegd. Tot 1 januari 2013 bepaalde deze wet dat het betalen van een omroepbijdrage verplicht was wegens het bezit van een ontvangtoestel. Na de wijziging van de wet werd het betalen van de bijdrage verplicht voor elke gebruiker van een woning. De rechter, die moest oordelen over eventuele gedwongen tenuitvoerlegging van de schuldvorderingen, stelde prejudiciële vragen aan het Hof in verband met eventuele strijdigheid van deze omroepbijdrage met het Unierecht. In de eerste prejudiciële vraag was aan de orde of de bovenstaande wetswijziging de bestaande steunmaatregel wezenlijk wijzigde, dan wel of die wet slechts een aanpassing van louter formele of administratieve aard was die de verenigbaarheid van de steunmaatregel met de interne markt niet kon beïnvloeden. Wanneer dit laatste het geval zou zijn, waren de autoriteiten niet verplicht om deze wijziging te melden aan de Commissie op grond van artikel 108, lid 3, VWEU. Het Hof oordeelde dat de wijziging van de financieringsgrondslag van deze omroepbijdrage slechts een niet-wezenlijke wijziging van de bestaande steun betrof. Immers, de wijziging van het feit waarvoor betaling van de omroepbijdrage verplicht is, was niet van invloed geweest op de door de Commissie in 2007 beoordeelde steunmaatregel. Daarbij achtte het Hof het relevant dat de doelstelling van de regeling voor de financiering van de Duitse omroepen niet gewijzigd werd, dat de regeling nog altijd dezelfde kring van begunstigden had en dat de taken of de voor subsidiëring in aanmerking komende activiteiten van de omroepen niet gewijzigd werden. Daarnaast had de wijziging slechts tot doel had om de voorwaarden voor de invordering van de omroepbijdrage te vereenvoudigen. Tot slot was relevant dat de wijziging van de wijze van financiering van de omroepbijdrage niet had geleid tot een aanzienlijke toename van de vergoedingen die de openbare omroepen ontvingen. Op basis van voorgaande factoren oordeelde het Hof dat de wijziging van de omroepbijdragewet geen wezenlijke wijziging inhield die gemeld had moeten worden bij de Commissie. Opvallend is dat ook de Commissie schriftelijke opmerkingen maakte in deze zaak die in lijn waren met de opmerkingen van o.a. Duitsland en inhielden dat de steun niet wezenlijk gewijzigd was en dus niet gemeld had hoeven worden.

 

Inventarisatie van de mogelijke effecten

Deze zaak laat zien dat niet bij elke wijziging van een steunmaatregel per definitie melding bij de Commissie vereist is. Ook wijzigingen die op het eerste gezicht verder gaan dan wijzigingen van louter formele of administratieve aard, hoeven niet altijd gemeld te worden bij de Commissie wanneer aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Het is daarom belangrijk om bij een wijziging van een steunmaatregel te beoordelen of wordt voldaan aan de door het Hof geformuleerde criteria voor niet-wezenlijke wijzigingen (zoals bijvoorbeeld het gelijk blijven van de doelstelling van de subsidieregeling, de kring van begunstigden en de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend) voordat wordt besloten tot melding aan de Commissie. In sommige gevallen is melding van de wijziging namelijk niet vereist en blijft de eerder goedgekeurde subsidiebeschikking geldig, waardoor aanhouding of intrekking van de steunmaatregel kan worden voorkomen.

 

Voorstel voor behandeling

De ICER-H heeft het fiche vastgesteld en zendt dit fiche met het arrest ter kennisgeving aan de leden van het IOWJZ. Indien nodig kan het fiche ter kennisneming aan hun Ministers worden doorgeleid. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.

 

 

​​​​​​​