C-499/08 Andersen, arrest van 12 oktober 2010

Contentverzamelaar

C-499/08 Andersen, arrest van 12 oktober 2010

Signaleringsfiche

Arrest van het Hof van Justitie van 12 oktober 2010, C-499/08, Andersen

Betrokken departementen
SZW, BZK, DEF, EL&I, FIN, V&J, OCW

Sleutelwoorden
Richtlijn 2000/78/EG – Gelijke behandeling in arbeid en beroep – Verbod van discriminatie op grond van leeftijd – Niet-betaling van ontslagvergoeding aan werknemers die in aanmerking komen voor ouderdomspensioen

Beleidsrelevantie

Het arrest maakt duidelijk dat een werknemer die op grond van zijn leeftijd een door de werkgever betaald ouderdomspensioen kán ontvangen, maar daarvan geen gebruik maakt, niet gelijkgesteld mag worden met een werknemer die daadwerkelijk een ouderdomspensioen ontvangt.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum

In dit arrest gaat het om een wettelijke regeling waarin is voorzien dat een werkgever een ontslagvergoeding moet betalen, als hij een werknemer die lange tijd ononderbroken bij zijn onderneming in dienst is geweest ontslaat. Een werknemer die al voor de leeftijd van 50 jaar bij een pensioenregeling is aangesloten die hem vanaf de leeftijd van 60 jaar aanspraak geeft op een door de werkgever betaald ouderdomspensioen, maar daarvan geen gebruik maakt, heeft echter geen recht op deze ontslagvergoeding. De vraag is of dit directe of indirecte discriminatie naar leeftijd oplevert in de zin van richtlijn 2000/78.
Andersen is, na meer dan 18 jaar bij hetzelfde bedrijf te hebben gewerkt, ontslagen. Gelet op zijn leeftijd, kon hij zijn aanspraken op het door de werkgever betaalde pensioen geldend maken. Hij heeft er echter voor gekozen om zich beschikbaar te houden voor de arbeidsmarkt. De ontslagvergoeding wordt hem geweigerd, omdat hij wel de mogelijkheid had het pensioen te ontvangen.
Volgens het Hof is hier sprake van een rechtstreeks op leeftijd gebaseerd verschil in behandeling. In het kader van de beoordeling of dit verschil in behandeling gerechtvaardigd is, acht het Hof de doelstelling van de regeling (het faciliteren van de overgang naar een nieuwe functie voor oudere werknemers met een aanzienlijk aantal dienstjaren bij dezelfde werkgever) legitiem. Het voorbehouden van de vergoeding aan werknemers die nog niet in aanmerking komen voor ouderdomspensioen acht het Hof een geschikt middel om het doel te bereiken. Het onthouden van de vergoeding aan werknemers die over een ouderdomspensioen zouden kunnen beschikken, gaat echter verder dan noodzakelijk is. Hierdoor wordt het voor deze werknemers moeilijker gemaakt om te blijven werken, omdat aan hen bij de overgang naar een andere baan geen ontslagvergoeding wordt betaald. Zo kunnen zij gedwongen worden een ouderdomspensioen te accepteren dat lager is dan het pensioen dat zij zouden krijgen als ze tot op hogere leeftijd zouden doorwerken. Deze excessieve inbreuk op de gerechtvaardigde aanspraken van deze werknemers maakt dat het verschil in behandeling niet gerechtvaardigd is.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten
Het arrest maakt duidelijk dat een werknemer die een door de werkgever betaald ouderdomspensioen kán ontvangen niet gelijkgesteld mag worden met een werknemer die daadwerkelijk ouderdomspensioen ontvangt.
Het lijkt aangewezen nader te onderzoeken of, en zo ja welke, gevolgen dit arrest heeft voor het dossier Doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd, in combinatie met het wetsvoorstel Wijziging van de Algemene Ouderdomswet in verband met opname van de mogelijkheid om op verzoek van de pensioengerechtigde het ouderdomspensioen geheel of ten dele op een later tijdstip te laten ingaan (31774). Dit dossier is gericht op het creëren van de mogelijkheid om bij doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd een lichter arbeidsrechtelijk regime (o.m. kortere loondoorbetalingverplichting voor de werkgever bij ziekte) te hanteren. Als een werknemer er voor zou kiezen om na de AOW-gerechtigde leeftijd door te werken en het AOW-pensioen later te laten ingaan, zou hij op dezelfde wijze als een werknemer die doorwerkt, maar al wel AOW-pensioen ontvangt, onder een lichter arbeidsrechtelijke regime kunnen komen te vallen. Te onderzoeken vragen zijn ook of het verschil maakt of het gaat om een werkgeverspensioen of een wettelijk pensioen, en of het uitmaakt dat de persoon in kwestie de wettelijke pensioenleeftijd nog niet heeft bereikt.
Een andere vraag die dit arrest oproept is of de in diverse socialezekerheidsregelingen voorkomende koppeling van de beëindiging van de verzekering en/of het recht op uitkering aan het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd, zonder dat daarbij in aanmerking wordt genomen of de werknemer daadwerkelijk AOW gaat ontvangen, gehandhaafd kan blijven. (In fiscale regelingen wordt eenzelfde leeftijdsgrens gehanteerd.) Op deze vragen zal in een vervolgfiche nader worden ingegaan.

Voorstel voor behandeling

De ICER zendt dit fiche en het arrest ter kennisname aan de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Buitenlandse Zaken, Defensie, Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, Financiën, Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en van Veiligheid en Justitie. Er zal door het ministerie van SZW een vervolgfiche worden opgesteld dat met de betrokken ministeries wordt afgestemd. In het vervolgfiche zal nader worden ingegaan op de hierboven vermelde vragen.