C-500/13 Gmina Międzyzdroje
Prejudiciële Hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 11 november 2013 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 28 november 2013 Schriftelijke opmerkingen: 28 december 2013 Trefwoorden: btw
Onderwerp - Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (Pb L 145, blz 1) (Zesde BTW-RL) - Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (Pb L 347, blz. 1).
Verzoekster is een POL gemeente. Zij gaat in hoger beroep tegen een beslissing van de admin rechter van 12 april 2012 waarmee haar beroep tegen een door MinFIN (verweerder) gegeven individuele interpretatie van bepaalde belastingvoorschriften is verworpen. Verzoekster had een aanvraag voor individuele interpretatie ingediend wegens de complexiteit van haar verhuurplannen voor een (gemeentelijke) sporthal. Met name de vraag of de verhuur (als dienst onder bezwarende titel) aan btw is onderworpen en of het haar toegestaan wordt een herzieningsmogelijkheid te gebruiken waardoor de voorbelasting die zij in het kader van de realisering van het bouwproject heeft voldaan aftrekbaar is. Zij is van mening dat de goederen en diensten die ter realisatie van de investering in de (uitbreiding van) de sporthal zijn ingekocht, verband houden met belaste handelingen zodat de voorbelasting aftrekbaar is. MinFIN heeft echter bepaald dat de voorbelasting over goederen en diensten die in het kader van de investering zijn ingekocht, niet tijdens de uitvoering van de investering kan worden afgetrokken (aangezien er geen verband is tussen de verrichte aankopen en belaste handelingen), maar wijst wel op een andere mogelijkheid om btw-voorbelasting af te trekken. Verzoekster betwist het standpunt van verweerder niet maar kan zich niet vinden in de zienswijze van de belastingdienst dat de herziening over verschillende jaren moet plaatsvinden en over de wijze waarop. Volgens verweerder dient dit procentsgewijs te gebeuren, maar verzoekster meent dat dit in één keer moet plaatsvinden.
De verwijzende POL rechter legt hij het HvJEU de volgende prejudiciële vragen voor: “Verzetten de artikelen 167, 187 en 189 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1, zoals gewijzigd) en het neutraliteitsbeginsel zich tegen bepalingen van nationaal recht als de leden 7 en 7a van artikel 91 van de wet inzake de belasting op goederen en diensten (ustawa o podatku od towarów i usług) van 11 maart 2004 (Dz. U. 2011, nr. 177, volgnr. 1054, zoals gewijzigd), volgens welke bij een wijziging van de bestemming van een investeringsgoed ten gevolge waarvan het niet langer wordt gebruikt voor handelingen waarvoor geen recht op aftrek bestaat, maar voor handelingen waarvoor dat recht wél bestaat, de herziening van de voorbelasting niet in één keer kan worden verricht, maar moet worden gespreid over vijf opeenvolgende jaren, en voor onroerende goederen over tien jaar te rekenen vanaf het jaar waarin het investeringsgoed voor gebruik is vrijgegeven?
Specifiek beleidsterrein: FIN