C-509/25 voestalpine Stahl  

Contentverzamelaar

C-509/25 voestalpine Stahl  

Prejudiciële hofzaak

Dit fiche is slechts een samenvatting. De verwijzingsbeschikking is bepalend

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     3 oktober 2025
Schriftelijke opmerkingen:                     19 november 2025

Trefwoorden: afvaltransport, milieubescherming, rechtszekerheid, vrij verkeer van goederen

Onderwerp: Verordening 1013/2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen: artikel 28, lid 2; Verordening 2024/1157 [..] tot intrekking van verordening 1014/2006: artikel 29, lid 4.

Verzoekers zijn Oostenrijkse staalproducenten, die ‘LD-slakken’ (bijproduct staalproductie) overbrengen naar Tsjechië voor recycling. Tot juli 2023 golden deze slakken als afvalstoffen op de ‘groene lijst’, waarvoor alleen algemene informatieverplichtingen gelden. Daarna kondigde Tsjechië (eenzijdig) aan dat de slakken zouden vallen onder de strengere kennisgevings- en toestemmingsprocedure van de oranje lijst. De Oostenrijkse rechter vraagt het Hof o.a. of de LD-slakken overeenkomstig artikel 28, lid 2 van de overbrengingsverordening moeten worden beschouwd als bijlage IV-afvalstoffen, en daarmee zoals Tsjechië stelt onder de procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming vallen.

Prejudiciële vragen: 
1. Moet artikel 28, lid 2, van verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PB 2006, L 190, blz. 1; hierna: „overbrengingsverordening”) aldus worden uitgelegd dat er sprake is van „aangemelde afvalstoffen” in de zin van deze bepaling wanneer er overeenkomstig hoofdstuk 1 van titel II van deze verordening een voorafgaande schriftelijke kennisgeving van deze afvalstoffen is gedaan aan de bevoegde autoriteit in de lidstaat van verzending? 

2. Moet artikel 28, lid 2, van de overbrengingsverordening aldus worden uitgelegd dat het daarin genoemde rechtsgevolg dat de „betrokken afvalstoffen” worden beschouwd als afvalstoffen van bijlage IV bij de overbrengingsverordening (hierna: „rechtsgevolg”) kan intreden voor afzonderlijke (aangemelde) afvalstoffen of ook voor gehele afvalstromen? 

3. Moet artikel 28, lid 2, van de overbrengingsverordening, in samenhang met primairrechtelijke eisen, waaronder met name het vrije verkeer van goederen als bedoeld in de artikelen 34 en volgende VWEU en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”), aldus worden uitgelegd dat het rechtsgevolg voor de betrokken persoon intreedt op het tijdstip waarop geen overeenstemming kon worden bereikt of op een ander tijdstip, in het bijzonder na het verstrijken van een redelijke termijn na het tijdstip waarop geen overeenstemming kon worden bereikt? 

4. Moet artikel 28, lid 2, van de overbrengingsverordening, in samenhang met primairrechtelijke eisen, waaronder met name het vrije verkeer van goederen als bedoeld in de artikelen 34 en volgende VWEU en artikel 47 van het Handvest, aldus worden uitgelegd dat het voor de toepassing van het rechtsgevolg vereist is dat er een nationale uitvoeringshandeling met betrekking tot een aangemelde afvalstof wordt vastgesteld? Indien de vierde vraag bevestigend wordt beantwoord: 
5. Verlangt artikel 28, lid 2, van de overbrengingsverordening, in samenhang met artikel 47 van het Handvest, de vaststelling van een nationale rechtshandeling door de bevoegde autoriteit van verzending, door de bevoegde autoriteit van bestemming of door beide bevoegde autoriteiten, waartegen de persoon voor wie het rechtsgevolg intreedt (telkens) een doeltreffende voorziening in rechte kan instellen? 

6. Staat artikel 28, lid 2, van de overbrengingsverordening eraan in de weg dat een autoriteit van het land van verzending in een procedure ter vaststelling of een bepaalde afvalstof bij de overbrenging ervan onder de procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming valt, zoals die is neergelegd in hoofdstuk 1 van titel II van deze verordening, een nationale handeling van de bevoegde autoriteit van bestemming, die ziet op de toepassing van het rechtsgevolg van artikel 28, lid 2, van genoemde verordening, toetst op de verenigbaarheid daarvan met het Unierecht?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: -

Specifiek beleidsterrein: IenW

Gerelateerde documenten