C-510/99, Xavier Tridon, arrest van 23 oktober 2001

Contentverzamelaar

C-510/99, Xavier Tridon, arrest van 23 oktober 2001

Datum, zaaknummer arrest
HvJ EG 23 oktober 2001, C-510/99, strafzaak tegen Xavier Tridon

Betrokken departementen
Alle

Sleutelwoorden
Afweging van milieubelang en het vrij verkeer van goederen - evenredigheidsbeginsel - in het wild levende dier- en plantensoorten - bedreigde soorten - toepassing in de Gemeenschap van Overeenkomst van Washington (CITES)

Beleidsrelevantie (samenvatting)
Een nationale regeling is slechts onevenredig ten opzichte van het beoogde doel als blijkt dat dit doel even doeltreffend kan worden bereikt door maatregelen die het intracommunautaire handelsverkeer minder beperken. Dat er recentere en minder vergaande EG-regelgeving bestaat, kan daarmee waarschijnlijk hoogstens als een indicatie fungeren dat dergelijke minder beperkende alternatieven denkbaar zijn.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Xavier Tridon exploiteerde in Frankrijk een centrum waar eieren van papegaaien kunstmatig werden uitgebroed. Wegens het feit dat hij in gevangenschap geboren en gefokte specimens van arasoorten uit Frans Guyana had verkocht, werd hij strafrechtelijke vervolgd. Dergelijke handelstransacties zijn verboden door een ministerieel besluit, vastgesteld in 1986, ter bescherming van vogels uit het departement Guyana (hierna: Guyana-besluit).

De feiten waar Tridon van werd beschuldigd, vonden plaats tussen november 1995 en november 1997. EG-Verordening 3626/82 was van toepassing tot 1 juni 1997 op welke datum zij werd vervangen door de, voorzover hier relevant gelijkluidende, Verordening 338/97. De Verordeningen dien(d)en ertoe CITES van toepassing te laten zijn in de Gemeenschap. Bijlage I van CITES (waarnaar Verordening 3626/82 rechtstreeks verwijst) valt samen met bijlage A van Verordening 338/97. Deze vermeldt de meest bedreigde soorten en kent de strengste beschermingsregeling. Bijlage II van CITES (die samenvalt met bijlage B van Verordening 338/97) kent een minder streng regiem voor de daarin genoemde soorten. Specimens van diersoorten vermeld in de eerste bijlage die in gevangenschap voor commerciële doeleinden zijn gefokt, worden beschouwd als specimens van soorten vermeld in de tweede bijlage. In de twee prejudiciële vragen vroeg de Franse rechter of een algeheel verbod van in gevangenschap geboren en gefokte soorten toegestaan was onder Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (hierna: CITES), de artikelen 30 en 36 EG-Verdrag (nu: artt. 28-30 EG) en de EG-Verordeningen ter uitvoering van CITES, achtereenvolgens 3626/82 en 338/97. De eerste vraag had betrekking op de periode tot 1 juni 1997 (einde geldigheid Verordening 3626/82), de tweede op de periode vanaf 1 juni 1997 (inwerkingtreding Verordening 338/97).

Het Hof van Justitie laat in het midden of de betrokken vogelsoort onder bijlage I of onder bijlage II valt. Het Hof behandelt eerst beide prejudiciële vragen voorzover die betrekking hebben op diersoorten vallende onder de eerste bijlage (I van CITES, A van Verordening 338/97). Volgens het Hof is op grond van Verordening 338/97 elk commercieel gebruik van specimens van de in bijlage A genoemde soorten verboden. Weliswaar mogen lidstaten ontheffingen verlenen, in het bijzonder wanneer het gaat om in gevangenschap geboren en gefokte specimens, maar daar zijn zij niet toe verplicht. Een lidstaat mag dus een algemeen verbod instellen tegen elk commercieel gebruik op zijn grondgebied van in gevangenschap geboren en gefokte specimens.

Vervolgens behandelt het Hof de vragen voorzover die betrekking hebben op diersoorten vallende onder de tweede bijlage (II van CITES, B van Verordening 338/97). Het Hof begint met vast te stellen dat voor deze specimens geen absoluut verbod geldt van commercieel gebruik. Lidstaten mogen echter wel strengere maatregelen treffen of handhaven. Dat volgt uit respectievelijk artikel 15 van Verordening 3626/82 en artikel 130 T EG-Verdrag (nu: art. 176 EG) (aangezien Verordening 338/97 gebaseerd is artikel 130 S, lid 1 EG-Verdrag (nu: art. 175 lid 1 EG)). Deze strengere maatregelen dienen dan wel verenigbaar te zijn met de artikelen 30 en 36 EG-Verdrag (nu: artt. 28-30 EG). Het Hof stelt vast dat de Franse regeling op zich de intracommunautaire handel kan belemmeren maar tevens dat de regeling gerechtvaardigd kan zijn om redenen die verband houden met de bescherming van bedreigde diersoorten, redenen die genoemd worden in artikel 15 van Verordening 3626/82 en in artikel 36 EG-Verdrag (nu: art. 30 EG). Een dergelijke regeling moet voldoen aan de eis van evenredigheid in de zin dat de gezondheid en het leven van de dieren niet even doeltreffend kunnen worden beschermd door maatregelen die de intercommunautaire handel minder beperken. De Franse regering had aangevoerd dat het fokken voor commerciële doeleinden van specimens van de tweede bijlage nadelig kon zijn voor de instandhouding in het wild van deze soorten, en dat dat inteelt kon veroorzaken. Het Hof komt tot de conclusie dat het geen oordeel kan geven over de evenredigheid van het handelsverbod en laat het aan de nationale rechter over om dat te beoordelen. Wel merkt het Hof op dat de omstandigheid dat latere EG-regelgeving (met name Verordening 939/97) minder strenge maatregelen heeft ingevoerd dan de Franse regelgeving, op zich laatstgenoemde regelgeving niet onevenredig maakt. De regelgeving is alleen onevenredig ten opzichte van het beoogde doel, als dat doel even doeltreffend kan worden bereikt door maatregelen die het intracommunautaire handelsverkeer minder beperken.

Korte analyse
Uit de rechtspraak van het Hof volgt dat twee elementen onderdeel uitmaken van de evenredigheidstoets. Dat zijn de geschiktheid (causaal verband tussen maatregel en doel/te beschermen belang) en de noodzakelijkheid (een maatregel is niet noodzakelijk wanneer met minder ingrijpende middelen kan worden volstaan). Het Hof zegt in punt 59 van het Tridon arrest iets over hoe het evenredigheidsbeginsel dient te worden opgevat voor wat betreft het element van de noodzakelijkheid. Die overweging kan als een correctie of nuancering worden gezien op de wijze waarop het Hof het evenredigheidsbeginsel invulde in het arrest Monsees (C-350/97, Jur. 1999, I-2921). Die zaak betrof het transport van runderen over Oostenrijks grondgebied. De Oostenrijkse regelgeving ter bescherming van dieren had tot gevolg dat slachtvee op doorreis in de praktijk altijd aan Oostenrijkse slachthuizen moest worden aangeboden. Het Hof vond een dergelijke regeling in strijd met het vrij verkeer van goederen omdat deze onevenredig was. Er waren immers andere, minder vergaande, maatregelen denkbaar die geschikt waren ter bescherming van de gezondheid van de dieren. Dat die maatregelen denkbaar waren, bleek uit Richtlijn 95/29 die weliswaar niet op de feiten van toepassing was (de omzettingstermijn was namelijk nog niet verstreken) maar wel dergelijke maatregelen opsomde. Uit het arrest Monsees zou afgeleid kunnen worden dat wanneer er gemeenschapsregelgeving bestaat die van recentere datum is en minder vergaand is dan de nationale maatregel, deze nationale maatregel (automatisch) onevenredig is (zulks in afwijking van het uitgangspunt dat bij gebreke aan harmonisatie de lidstaten vrij zijn de mate van bescherming te bepalen). Uit het onderhavige arrest volgt dat een dergelijke conclusie onjuist is. Een nationale regeling is alleen onevenredig als het beoogde doel even doeltreffend kan worden bereikt door alternatieven die het intracommunautaire handelsverkeer minder beperken. Dat er recentere, minder vergaande EG-regelgeving bestaat, kan daarmee waarschijnlijk hoogstens als een indicatie fungeren dat dergelijke alternatieven denkbaar zijn.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten voor het beleid, wetgeving, rechtspraak of rechtspraktijk op nationaal of Europees niveau
De overheid kan deze uitspraak betrekken bij haar beoordeling of nationale (verdergaande) maatregelen geoorloofd zijn onder gemeenschapsrecht. Zolang geen harmonisatie heeft plaatsgevonden, kan de overheid zelf het doel, het beschermingsniveau vaststellen. De beoordeling of (verdergaande) nationale maatregelen evenredig zijn, dient plaats te vinden door verschillende alternatieven om dat doel te bereiken met elkaar te vergelijken. Gekozen moet worden voor de optie die het handelsverkeer het minst belemmert.

Voorstel voor behandeling
Dit arrest en dit fiche wordt toegestuurd aan de minister van Justitie met het verzoek om daaraan aandacht te laten besteden in de Checklist Goederen van de volgende druk van de 101 Praktijkvragen over de implementatie van EG-besluiten, en ter informatie aan de overige departementen.