C-515/24 Randstad Espana
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 30 september 2024 Schriftelijke opmerkingen: 16 november 2024
Trefwoorden: recht op btw-aftrek, belastingneutraliteit Onderwerp: - Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: artikel 168, onder a) en artikel 176; - Verdrag betreffende de toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek tot de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie: artikel 395; - Zesde richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting – gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: artikel 17, lid 6, tweede alinea.
Feiten: Verzoekende partij is ‘Randstad España’. De verzoekende partij heeft verschillende belastingaanslagen gedaan, waarbij is vermeld dat er voorbelasting is betaald over de aankoop van entreekaartjes voor openbare evenementen en van recreatieve diensten. Op grond van nationale regelgeving zijn deze aankopen aftrekbaar van de vennootschapsbelasting, maar niet voor de btw. Dit is ook niet geval indien de belastingplichtige aantoont dat de uitgaven rechtstreeks verband houden met zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit, ze zijn gedaan voor een strikt zakelijk of beroepsmatig doel en dat de goederen zijn gebruikt voor het verrichten van belastingbare handelingen. Op 27 mei 2013 is verzoekende partij gecontroleerd door de belasting- en douanecontrole. Op 14 juli 2014 zijn navorderingsaanslagen opgelegd waarin de in de processen-verbaal van bezwaar vervatte reguralisatievoorstellen werden bevestigd. Tegen deze navorderingsaanslagen heeft verzoekende partij een economisch-administratieve vordering ingesteld bij de rechter.
Overweging: De verwijzende rechter vraagt zich of artikelen 168, onder a) en artikel 176 eerste alinea van richtlijn 2006/112 zich verzetten tegen de nationale regelgeving omtrent de niet-aftrekbaarheid van de genoemde uitgaven. Daarnaast vraagt de verwijzende rechter zich af of de nationale beperking van het recht op aftrek steun vindt in de ‘standstill-clausule’ van artikel 176, tweede alinea van de btw-richtlijn. De verwijzende rechter wil hier verduidelijking in, omdat er een beperkende voorwaarde aan de uitoefening van het recht op aftrek is ingevoerd, terwijl de daaraan voorafgaande bepaling in werking is getreden op dezelfde datum als die waarop Spanje is toegetreden tot de Europese Unie, en er bijgevolg (aldus de verwijzende rechter) tot die datum van toetreding strikt genomen geen regel van kracht was die in die beperking voorzag. Vóór de datum van toetreding was er namelijk feitelijk geen sprake van een uitsluiting van de aftrek van voorbelasting uit hoofde van de btw, en de verwijzende rechter twijfelt daarom of de nationale regelgeving in overeenstemming is met het Unierecht.
Prejudiciële vragen: 1. Staan artikel 168, onder a), en artikel 176, eerste alinea, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde in de weg aan een bepaling als artikel 96, lid 1, punten 4 en 5, van Ley 37/1992, de 28 de diciembre, del Impuesto sobre el Valor Añadido (wet 37/1992 van 28 december 1992 betreffende de belasting over de toegevoegde waarde), krachtens welke de voorbelasting die is betaald over de aankoop van goederen en diensten zoals kaartjes voor sportevenementen en relatiegeschenken voor klanten, werknemers of derden, in geen enkele verhouding aftrekbaar zijn, ook niet indien de belastingplichtige aantoont dat die uitgaven rechtstreeks verband houden met zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit en zijn gedaan voor een strikt zakelijk of beroepsmatig doel en dat de goederen en diensten zijn gebruikt voor het verrichten van belastbare handelingen door de belastingplichtige, en ofschoon het bedrag ervan wel een fiscaal aftrekbare uitgave is voor de belasting over inkomen (inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting)? 2. Staat artikel 176, tweede alinea, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde in de weg aan een bepaling als artikel 96, lid 1, punten 4 en 5, van wet 37/1992 van 28 december 1992 betreffende de belasting over de toegevoegde waarde, waarbij een beperkende voorwaarde voor de uitoefening van het recht op aftrek is ingevoerd, welke bepaling van toepassing is geworden op de datum van toetreding van het Koninkrijk Spanje tot de Europese Unie, te weten 1 januari 1986, terwijl er tot die datum van toetreding geen regel van kracht was die voorzag in die beperking?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-538/08 en C-33/09 X Holding; C-74/08 PARAT Automotive Cabrio; C-225/18; C-177/99 en C-181/99; C-409/99; C-414/07; C-395/09; C-124/12
Specifiek beleidsterrein: FIN-Fiscaal