C-520/25 Ministerio de Inclusion, Seguridad Social y Migraciones

Contentverzamelaar

C-520/25 Ministerio de Inclusion, Seguridad Social y Migraciones

Prejudiciële hofzaak    

Dit fiche is slechts een samenvatting. De verwijzingsbeschikking is bepalend

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     23 september 2025
Schriftelijke opmerkingen:                     9 november 2025

Trefwoorden: verblijfsvergunning, hooggekwalificeerde beroepsbeoefenaar, evenredigheid, burgerschap

Onderwerp: VWEU: artikel 20; Handvest: artikel 7; Richtlijn 2021/1883 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan. 

Verzoeker is onderdaan van een derde land. Hij woont samen met zijn twee dochters en vrouw in Spanje. Zijn vrouw en één dochter hebben de Spaanse nationaliteit. In de periode dat zijn verblijfsvergunning als hooggekwalificeerd beroepsbeoefenaar van kracht was, werd hij veroordeeld wegens het bestuderen van een motorvoertuig onder invloed van alcohol. Toen hij daarna een verlenging aanvroeg van zijn verblijfsvergunning, werd deze afgewezen omdat hij een strafblad had. De Spaanse rechter stelt dat het niet-verlengen van de verblijfsvergunning in omstandigheden waarin het strafblad het gevolg is van een minder ernstig delict onevenredig is, zeker in de situatie dat niet alleen de verzoeker, maar ook zijn vrouw en dochters mogelijk het land zullen moeten verlaten.  

Prejudiciële vragen: 
A.- Moet een regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is (artikel 71, lid 3, en artikel 76, lid 3, van wet 14/2013 van 27 september 2013 inzake steun voor ondernemers en hun internationalisering), die zonder onderscheid van toepassing is op vreemdelingen die houder zijn van een Europese blauwe kaart voor hooggekwalificeerde beroepsbeoefenaren uit hoofde van richtlijn 2021/1883 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2021 en op werknemers die onder de nationale regeling vallen en van die richtlijn zijn uitgesloten (artikel 3, lid 3, van de richtlijn), en die bovendien dezelfde voorwaarden stelt aan de verlenging van verblijfsvergunningen voor hooggekwalificeerde werknemers, ongeacht of zij al dan niet onder de richtlijn vallen, voldoen aan de vereisten van artikel 8 van [richtlijn 2021/1883]? 

B.- Is een regeling als die in het hoofdgeding, die van toepassing is ten aanzien van zowel werknemers die onder richtlijn 2021/1883 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2021 vallen als werknemers die niet onder die richtlijn vallen, en die de verlenging van een tijdelijke verblijfsvergunning verhindert op de enkele grond dat de aanvrager een strafblad heeft, zonder dat het gewicht, de aard of de draagwijdte daarvan worden beoordeeld, in overeenstemming met artikel 8 van [richtlijn 2021/1883]? C.- Is een regeling als die welke van toepassing is in het hoofdgeding, die de verlenging van een verblijfsvergunning voor hooggekwalificeerde werknemers verhindert op de enkele grond dat de aanvrager een strafblad heeft, zonder dat de ernst of het gewicht daarvan in aanmerking wordt genomen, verenigbaar met artikel 20 VWEU voor zover zij gevolgen kan hebben voor de minderjarige, nog erg jonge dochters en de echtgenote van de aanvrager, [van wie er twee] de Spaanse nationaliteit hebben en bijgevolg burgers van de Unie zijn, met wie hij samenwoont, waardoor de in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 maart 2011, C-34/09, beschreven risico’s zich voordoen? 

D.- Is een regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die de verlenging van de verblijfsvergunning voor hooggekwalificeerde werknemers verhindert op de enkele grond dat de aanvrager een strafblad heeft, zonder dat de ernst of het gewicht daarvan in aanmerking wordt genomen, verenigbaar met artikel 7 van het Handvest?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-34/09; C-540/22 Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (Detachering van werknemers uit derde landen); C-568/19 Subdelegación del Gobierno en Toledo ; C-836/18 Subdelegación del Gobierno en Ciudad Real (Echtgenoot van een burger van de Unie); C-165/14.

Specifiek beleidsterrein: JenV; AenM