C-526/08 Europese Commissie tegen Luxemburg
Arrest van het Hof van 29 juni 2001 in zaak C-526/08, Europese Commissie tegen Luxemburg Betrokken departementen Alle
Sleutelwoorden Niet-nakoming – Ontvankelijkheid – Gezag van gewijsde - Ne bis in idem – Artikelen 226 EG en 228 EG – Richtlijn 91/676/EEG – Bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen.
Beleidsrelevantie Wanneer een lidstaat door het Hof voor niet-nakoming is veroordeeld, kan de Commissie alleen een nieuwe niet-nakomingszaak starten ten aanzien van dezelfde richtlijn mits de eerdere en nieuwe procedure feitelijk en rechtens niet hetzelfde zijn. Onder die voorwaarden is van een schending (door de Commissie) van het beginsel van gezag van gewijsde geen sprake. De uitspraak heeft geen gevolg voor beleid of regelgeving. Samenvatting en dictum Luxemburg is in 2001 veroordeeld door het Hof wegens niet-nakoming van richtlijn 91/676 betreffende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen. Ter uitvoering van dit arrest heeft Luxemburg haar wetgeving aangepast. De Commissie is echter van mening dat de genomen maatregelen niet voldoende zijn. Zij start daarom een nieuwe inbreukprocedure wegens schending van het gemeenschapsrecht. Tijdens deze procedure is één van de Luxemburgse verweren dat de Commissie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Volgens Luxemburg is een nieuwe inbreuklprocedure in het onderhavige geval niet mogelijk. Dit zou volgens Luxemburg namelijk in strijd met het het beginsel van gezag van gewijsde en het ne bis in idem-beginsel. Het gezag van gewijsde betreft de bindende kracht van een gerechtelijke uitspraak voor partijen. Het ne bis in idem is een uitgangspunt van strafrecht dat gebiedt dat iemand niet voor een tweede keer wordt vervolgd voor hetzelfde feit. Het Hof stelt voorop dat het gezag van gewijsde van toepassing is in het kader van een infractieprocedure. Om te kunnen vaststellen of dit beginsel is geschonden vergelijkt het Hof het feitelijk en juridische kader van de eerste en de onderhavige zaak. Het Hof stelt vast dat de grieven van de Commissie in de eerste zaak de implementatie betreffen van andere regels uit de richtlijn dan in de tweede zaak. Ook feitelijk verschillen de twee zaken omdat het in de eerste zaak gaat om de voorwaarden die Luxemburg heeft vastgesteld voor alle meststoffen die op of in de bodem van hellingen worden gebracht. In de tweede zaak verwijt de Commissie Luxemburg dat de regeling uitsluitend gaat over vloeibare organische mest en er geen regeling is getroffen voor kunstmest in die situatie. Het Hof concludeert dat de niet-nakomingszaak uit 2001 en de onderhavige zaak feitelijk en rechtens niet dezelfde zijn. Van een schending van het beginsel van gezag van gewijsde is aldus geen sprake. Wat het ne bis in idem-beginsel betreft concludeert het Hof dat dit beginsel – gesteld al dat dit beginsel in casu kan worden ingeroepen - hoe dan ook geen toepassing vindt, omdat de twee zaken rechtens en feitelijk niet dezelfde zijn.
Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten op beleid en de rechtspraktijk op nationaal niveau De uitspraak heeft geen directe gevolgen voor beleid of regelgeving. De uitspraak maakt duidelijk dat de Commissie tegen een lidstaat, na een eerdere veroordeling, een nieuwe niet-nakomingszaak op grond van artikel 258 VWEU kan starten over dezelfde richtlijn mits de eerdere en nieuwe procedure feitelijk en rechtens niet dezelfde zijn. Dit laat onverlet dat de Commissie de mogelijkheid heeft om de lidstaat, indien het arrest in de eerdere zaak niet is opgevolgd, voor het Hof te dagen en een dwangsom of boete te eisen op grond van artikel 260, tweede lid, VWEU voor niet-nakoming van een arrest. Vervolgtraject De ICER zendt het fiche met het bijbehorende arrest aan alle ministers.