C 527/12, Europese Commissie tegen Duitsland (terugvordering van staatssteun)

Contentverzamelaar

C 527/12, Europese Commissie tegen Duitsland (terugvordering van staatssteun)

Signaleringsfiche
C 527/12, Europese Commissie tegen Duitsland (terugvordering van staatssteun), arrest in de zaak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 11 september 2014

Betrokken departementen
BZK, EZ, BZ, I&M

Sleutelwoorden
Niet-nakoming – Met de interne markt onverenigbare staatssteun – Verplichting tot terugvordering – Artikel 108, lid 2, VWEU – Verordening (EG) nr. 659/1999 – Artikel 14, lid 3 – Besluit van de Commissie – Door de lidstaten te nemen maatregelen.

Beleidsrelevantie
Dit arrest geeft aan dat er juridische redenen kunnen zijn om een terugvorderingsbesluit van de Commissie (tijdelijk) niet uit te voeren. Daarbij gelden strenge voorwaarden en moet worden gekeken naar de omstandigheden van het geval. Ook moet daarover binnen de termijnen waarop de lidstaat actie moet ondernemen, met de Commissie worden gecommuniceerd; het op de hoogte stellen van de stand van zaken is onvoldoende. In een beroepsprocedure bij de nationale rechter kan onder omstandigheden schorsing worden gelast, omdat het terugvorderingsbesluit van de Commissie ter discussie staat bij de Europese rechter. Er gelden strikte voorwaarden.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Verzoekster, de Europese Commissie, vordert nakoming van Duitsland van het besluit tot terugvordering van staatssteun van 14 december 2010 betreffende steunmaatregel C 38/05 (ex NN 52/04) ten faveure van de Biria-groep (PB 2011, L 195, blz. 55).
TBG (Biria-groep) financiert als overheidsbedrijf kleine en middelgrote ondernemingen in de technologiesector door participaties. In 2003 nam TBG alle activa van een bedrijf over, dat een stille deelneming in de rechtsvoorganger van een ander bedrijf had. Die deelneming werd niet bij de Commissie aangemeld als staatssteun. De rente daarvoor was lager dan de marktrente. Na klachten start de Commissie een onderzoek en geeft op 24 januari 2007 een beschikking: de deelneming vormt staatssteun die onverenigbaar is met de interne markt en de Bondsrepubliek Duitsland moet alle maatregelen nemen die nodig zijn om deze steun terug te vorderen. Na vernietiging hiervan door het Gerecht neemt de Commissie een nieuw besluit: Duitsland moet ruim € 2 mln. terugvorderen.

Aanvankelijk hadden partijen het definitieve terug te vorderen bedrag in oktober 2007 in onderling overleg vastgesteld op € 697.456, maar tot betaling kwam het niet. Er volgden beroepszaken voor de nationale rechter. Volgens vaste rechtspraak van de Duitse rechterlijke instanties is een overeenkomst waarbij in strijd met artikel 108, lid 3, VWEU steun wordt verleend nietig. Na het arrest van het Gerecht werden de zaken voor de nationale rechter geschorst. Na het nieuwe Commissiebesluit in 2010 stelt de Commissie op 20 november 2012 beroep in bij het Hof, omdat Duitsland de steun na bijna twee jaar nog niet heeft teruggevorderd. Het Hof oordeelt dat Duitsland niet alle maatregelen heeft genomen die noodzakelijk zijn om de steun terug te vorderen van de begunstigde.

Dit arrest verduidelijkt de terugvordering van staatssteun op de volgende punten:
1.    Het staat een lidstaat vrij om te bepalen via welke nationale procedure(s) staatssteun, wordt teruggevorderd. De procedure moet in overeenstemming zijn met het doeltreffendheidsvereiste en gericht zijn op herstel van de situatie voor de mededingingsverstoring. De terugvordering moet onverwijld en daadwerkelijk plaatsvinden en niet door de keuze die wordt gemaakt vrijwel onmogelijk worden gemaakt. Een lidstaat mag ook kiezen voor de burgerlijke rechter, mits de terugvordering zorgvuldig wordt ingezet. Dat een nationale rechter moet worden ingeschakeld, is in overeenstemming met het beginsel van effectieve rechterlijke bescherming, dat een Unierecht is. Of de betrokken lidstaat met de keuze van de middelen heeft voldaan aan zijn verplichting tot terugvordering, moet volgens de concrete omstandigheden van het geval worden beoordeeld.
2.    Slechts als er sprake is van een absolute onmogelijkheid om het terugvorderingsbesluit uit te voeren, valt dit te rechtvaardigen. Zo’n absolute onmogelijkheid kan ook juridisch van aard zijn, namelijk wanneer zij voortvloeit uit beslissingen van nationale rechters, mits deze beslissingen in overeenstemming zijn met het recht van de Europese Unie. Voorwaarde daarbij is, dat de lidstaat in contact treedt met de Commissie om eventuele problemen in de terugvordering ter beoordeling aan de Commissie voor te leggen en daarbij verlenging van de termijn en passende wijzigingen voor te stellen.
3.    De verplichting tot terugvordering van de steun rust niet alleen op het betreffende overheidsbedrijf, maar op alle overheidsinstanties van die lidstaat, elk binnen zijn bevoegdheidsgebied. Desnoods moet een nationale rechter vanwege de verplichting tot loyale samenwerking (art. 4 lid 3 Verdrag van de EU) met de Commissie en de rechterlijke instanties van de Unie maatregelen nemen of zich daar juist van onthouden voor de verwezenlijking van de Europese staatssteunbepalingen.
4.    De nationale rechter kan met betrekking tot handelingen van de Unie alleen maatregelen met schorsende werking vaststellen, wanneer aan de voorwaarden van het arrest in de zaak Zuckerfabrik (C 143/88) is voldaan . In dit geval is niet aan die voorwaarden voldaan en heeft het Bundesgerichtshof op 13 september 2012 beschikkingen tot schorsing van de terugvorderingsprocedure van lagere rechters vernietigd.
5.    De Commissie moet het instellen van beroep bij het Hof wegens niet-nakoming van een besluit tot terugvordering van staatssteun rechtstreeks baseren op art. 108 lid 2, dat speciaal voor staatssteun geldt. Art. 288 is slechts een algemene bepaling.

Inventarisatie van de mogelijke effecten
Deze uitspraak heeft geen directe gevolgen voor de Nederlandse uitvoeringspraktijk, maar kan wel een rol spelen bij de opstelling van de Commissie richting de lidstaten.
1.    Het onderstreept het belang wettelijk te regelen dat overheidsinstanties bevoegd zijn om ten onrechte verleende staatssteun terug te vorderen. Als een dergelijke wettelijke regeling er is wordt die ook door de Unierechter geaccepteerd.
2.    Daarnaast is het van belang bij een terugvordering binnen de in de procedureverordening en het betreffende terugvorderingsbesluit genoemde termijnen contact op te nemen met de terugvorderingsunit van de Commissie over de voortgang van de terugvordering en dit voortdurend te blijven doen zolang de terugvordering loopt. Echter, het louter informeren over de stand van zaken is onvoldoende. Bij problemen in de terugvordering kan het noodzakelijk zijn verlenging van de termijn en passende wijzigingen aan de Commissie voor te stellen.
3.    In hoeverre de Commissie in de toekomst op grond van deze uitspraak ook andere overheidsinstanties (zowel op nationaal of decentraal niveau) zal aanspreken op een nog niet volledig uitgevoerde terugvordering door een overheidsinstantie, is onduidelijk maar behoort wel tot de mogelijkheden.
4.    In terugvorderingszaken voor de nationale rechter kan slechts onder vier strenge voorwaarden aan de nationale rechter worden verzocht om een zaak te schorsen in afwachting van behandeling van het terugvorderingsbesluit door de Europese rechter.

Voorstel voor afdoening
De ICER-H heeft dit fiche vastgesteld en zendt dit fiche en het arrest ter kennisgeving aan de leden van het IOWJZ. Indien nodig kan het fiche ter kennisname aan hun Ministers worden doorgeleid. Een vervolgfiche is niet nodig.

Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie