C-527-23 fiche Weatherford Atlas Gip

Contentverzamelaar

C-527-23 fiche Weatherford Atlas Gip

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     19 oktober 2023
Schriftelijke opmerkingen:                     5 december 2023

Trefwoorden: btw, belastingplichtige, belaste handelingen

Onderwerp:

- Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: artikel 2, lid 1, artikel 9, lid 1, en de artikelen 168, 178, 203 en 273;

- Verdrag betreffende de Europese Unie: artikel 5, lid 4; en

- Protocol (nr. 2) bij het Verdrag betreffende de Europese Unie betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid: artikel 5.

Feiten:

De verzoekende partij, Weatherford Atlas Gip SA, maakt deel uit van de groep Weatherford (hierna: „groep”), een groep ondernemingen die wereldwijd een breed scala oliediensten aanbiedt. Verzoekster heeft de vennootschap Foserco SA overgenomen, een lid van de groep dat nevendiensten waaronder prospecties verrichtte in verband met de winning van olie en gas. Na de overname heeft de belastingdienst de door Foserco SA verschuldigde vennootschaps- en btw-verplichtingen geverifieerd en besloten tot een nieuwe verificatie. In de periode waarop deze nieuwe verificatie betrekking had, heeft Foserco SA boordiensten verleend aan twee klanten. Om deze diensten te kunnen verlenen, heeft Foserco SA algemene administratieve diensten afgenomen van vennootschappen binnen de groep. Deze diensten zijn door gespecialiseerde afdelingen van vennootschappen van de groep verricht ten behoeve van verschillende leden van de groep, waaronder verzoekster. Aangezien de vennootschappen die deze diensten verrichten buiten Roemenië zijn gevestigd, is de btw over deze handelingen verlegd. Na de controle heeft de verwerende partij, de belastingdienst, de aanslag en het belastingcontroleverslag vastgesteld, waarin zij heeft geweigerd de btw over de verworven diensten in mindering te brengen omdat niet was aangetoond dat deze diensten waren verricht om te worden gebruikt voor belaste handelingen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt, dat door de belastingdienst bij besluit is afgewezen.

Overweging:

Met betrekking tot de eerste vraag stelt de verzoekende partij dat het begrip „gebruik van diensten voor belaste handelingen” moet worden verduidelijkt, aangezien de belastingdienst haar het recht op aftrek van de btw over deze diensten heeft geweigerd. Met betrekking tot de tweede vraag acht verzoekster het noodzakelijk dat wordt verduidelijkt of het recht op btw-aftrek kan worden geweigerd op basis van een subjectieve beoordeling door de belastingdienst van de noodzaak en de opportuniteit van de verwerving van de betrokken diensten, aangezien artikel 168 van de btw-richtlijn niet vermeldt dat voor de aftrek van de btw over verwervingen eerder in de leveringsketen moet worden bewezen dat die nodig waren voor de economische activiteit, maar enkel de voorwaarde stelt dat deze verwervingen worden gebruikt voor de belaste handelingen van de belastingplichtige. De derde vraag is volgens verzoekster ingegeven door het feit dat de belastingdienst geen aftrek van de btw toekent over de diensten die verzoekster van de groep heeft afgenomen, omdat verzoekster niet heeft aangetoond dat de diensten ten behoeve van haar en voor gebruik van haar belaste handelingen zijn verricht. Volgens de verwijzende rechter is de uitlegging van artikelen 2 en 168 van de btw-richtlijn van belang zijn voor de beslechting van het geding, gelet op het feit dat de btw een van de Uniewetgeving afgeleide belasting is en het gemeenschappelijke btw-stelsel is gegrondvest op een reeks algemeen verbindende beginselen van de Unie. De verwijzende rechter zal op basis van deze uitlegging moet bepalen of de onderhavige benadering van de belastingdienst in de geest van de Unieregels onjuist is.

Prejudiciële vragen:

1) Moet artikel 168 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, gelezen in het licht van het beginsel van fiscale neutraliteit, aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat de belastingdienst in omstandigheden als die van het hoofdgeding, een belastingplichtige het recht weigert van aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde die is betaald over de ontvangen administratieve diensten, wanneer is vastgesteld dat alle voor de verworven diensten geboekte kosten zijn opgenomen in de algemene kosten van de belastingplichtige die enkel belaste handelingen verricht, de dienstverrichting uitdrukkelijk is bevestigd door de belastingdienst en de handelingen zijn verricht onder de verleggingsregeling (hetgeen benadeling van de staatsbegroting uitsluit)?

2) Kunnen bij de uitlegging van artikel 2 en artikel 168 van richtlijn 2006/112 in omstandigheden als die van het hoofdgeding, bestuurs- en beheersdiensten (dat wil zeggen bijstand en advies op verschillende gebieden alsook financieel en juridisch advies) die door ondernemingen binnen een groep worden verricht ten behoeve van andere leden van die groep, door elk lid worden beschouwd als zijnde gebruikt voor belaste handelingen of verworven voor eigen gebruik?

3) Kan bij de uitlegging van artikel 2 van richtlijn 2006/112, indien is vastgesteld dat de binnen een groep verrichte diensten niet ten behoeve van een van de leden van de groep zijn verricht, een vennootschap die deel uitmaakt van de groep maar niet wordt geacht deze diensten te hebben ontvangen, worden beschouwd als een als zodanig handelende belastingplichtige?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-283/12 Serebryannay vek; C-98/98 Midland Bank; C-408/98 Abbey National; C-153/11 Klub; C-465/03 Kretztechnik; C-29/08 SKF; C-435/05 Investrand; C-621/10 en C-129/11 Balkan and Sea Properties en Provadinvest.

Specifiek beleidsterrein: FIN

Gerelateerde documenten