C-533/25 F Corporation  

Contentverzamelaar

C-533/25 F Corporation  

Prejudiciële hofzaak

Dit fiche is slechts een samenvatting. De verwijzingsbeschikking is bepalend

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     8 oktober 2025
Schriftelijke opmerkingen:                     24 november 2025

Trefwoorden: belastingvrijstelling, vrij verkeer van kapitaal, vrijheid van vestiging

Onderwerp: VWEU: artikelen 49 en 63; Richtlijn 90/435 (gemeenschappelijke fiscale regeling): artikel 5. 

De zaak betreft de vraag of Duitsland in strijd handelt met het vrije verkeer van kapitaal (art. 63 VWEU) door 15% dividendbelasting in te houden op dividenduitkeringen aan een Japanse moedermaatschappij. Sinds een Japanse wetswijziging in 2009 kan die belasting niet meer worden verrekend, waardoor zij een definitieve last vormt, anders dan bij binnenlandse of EU-gevestigde moedermaatschappijen. De Duitse rechter vraagt of dit een beperking is van het vrije verkeer van kapitaal en, zo ja, of die kan worden gerechtvaardigd door de verdeling van heffingsbevoegdheden of het voorkomen van dubbel fiscaal voordeel.

Prejudiciële vragen: 
1) Wordt de vrijheid van vestiging van artikel 49 VWEU bij de toetsing van § 32, lid 1, punt 2, van het Körperschaftsteuergesetz (Duitse wet op de vennootschapsbelasting; hierna: „KStG”), gelezen in samenhang met artikel 10, lid 2, van het Verdrag tussen de Bondsrepubliek Duitsland en Japan tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot inkomstenbelasting en enkele andere belastingen van 22 april 1966 (hierna: „belastingverdrag BRD-Japan 1966”), als toetsingscriterium verdrongen door het vrij verkeer van kapitaal van artikel 63 VWEU, aangezien – enerzijds, deze bepalingen weliswaar verplichten tot een bevrijdende (finale) inhouding van Duitse belasting op inkomsten uit kapitaal (hierna: „kapitaalopbrengstbelasting”) van 15 % over de dividenden van de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (GmbH), ongeacht de omvang van de deelneming van een Japanse moedermaatschappij, – maar, anderzijds, de door verzoekster aangevoerde beperking door de inhouding van de kapitaalopbrengstbelasting zich alleen kan voordoen, omdat verzoekster ten minste 25 % van het kapitaal van de uitkerende GmbH in handen heeft en zij naast het beroep op een Japanse belastingvrijstelling van 95 % over de dividenden verzoekt om volledige teruggave van de Duitse kapitaalopbrengstbelasting, – zodat verzoekster voor de concentratie met de GmbH uiteindelijk een met de interne markt vergelijkbare volledige vrijstelling van het dividend wenst zoals in de werkingssfeer van artikel 5 van richtlijn 90/435/EEG van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten (PB 1990, L 225, blz. 6), zoals gewijzigd bij richtlijn 2006/98/EG van de Raad van 20 november 2006 (PB 2006, L 363, blz. 129)? 

2) Indien het vrij verkeer van kapitaal niet als toetsingscriterium wordt verdrongen: – vormt de bevrijdende heffing van de Duitse kapitaalopbrengstbelasting over de dividenden overeenkomstig § 32, lid 1, punt 2, KStG juncto artikel 10, lid 2, belastingverdrag BRD-Japan 1966, in de omstandigheden van het onderhavige geval een door de Bondsrepubliek Duitsland veroorzaakte beperking van het vrij verkeer van kapitaal van verzoekster, wanneer – enerzijds, de Duitse kapitaalopbrengstbelasting die over de dividenden werd geheven, bij ingezeten moedermaatschappijen ook vanaf 1 april 2009 bij de vaststelling van de verschuldigde belasting verrekend en teruggegeven kan worden, en – anderzijds, verzoekster de Duitse kapitaalopbrengstbelasting over de dividenden overeenkomstig artikel 23, lid 2, belastingverdrag BRD-Japan 1966 weliswaar vóór 1 april 2009 volledig kon verrekenen met de Japanse vennootschapsbelasting, – dit echter vanaf 1 april 2009 niet meer opgaat, enkel en alleen omdat de dividenden van de GmbH bij verzoekster vanwege een nieuw ingevoerde Japanse belastingvrijstelling van 95 % worden vrijgesteld? 

3) Indien moet worden aangenomen dat er sprake is van een beperking van het vrije verkeer van kapitaal: a) Kan de finale heffing van de Duitse kapitaalopbrengstbelasting overeenkomstig § 32, lid 1, punt 2, KStG juncto artikel 10, lid 2, belastingverdrag BRD-Japan 1966, worden gerechtvaardigd door dwingende redenen van algemeen belang in de vorm van een verdeling van de heffingsbevoegdheden voor de dividenden overeenkomstig artikel 10, lid 2, belastingverdrag BRD-Japan 1966? b) Kan de finale heffing van de Duitse kapitaalopbrengstbelasting worden gerechtvaardigd door het feit dat verzoekster naast de belastingvrijstelling van de dividenden in Japan bij wege van een dubbel fiscaal voordeel niet ook een recht kan doen gelden op vrijstelling van de inhouding van kapitaalopbrengstbelasting? 

4) Indien door de finale heffing van de Duitse kapitaalopbrengstbelasting sprake zou zijn van een ongeoorloofde en ongerechtvaardigde beperking van het vrije verkeer van kapitaal: Is het verenigbaar met artikel 63 VWEU, wanneer de teruggave van de kapitaalopbrengstbelasting aan verzoekster afhankelijk wordt gesteld van de voorwaarde dat – verzoekster niet alleen een Duitse belastingverklaring moet overleggen inzake de inhouding van de kapitaalopbrengstbelasting, maar ook het bedrag van de Duitse kapitaalopbrengstbelasting in euro moet berekenen dat in het referentiejaar van de litigieuze dividenden in Japan niet kan worden verrekend met de Japanse vennootschapsbelasting, zodat de teruggave slechts kan worden verleend wanneer de geldigheid van de informatie van verzoekster bij het Bundeszentralamt für Steuern (federale centrale belastingdienst; hierna: „BZSt”) is aangetoond of deze informatie bij wege van uitwisseling met de Japanse belastingdienst is bevestigd, – terwijl een ingezeten moedermaatschappij voor de verrekening van de kapitaalopbrengstbelasting bij de Duitse vaststelling van de vennootschapsbelasting slechts een verklaring van de Duitse belastingdienst over de inhouding en de afdracht van de kapitaalopbrengstbelasting hoeft over te leggen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-190/12 Emerging Markets Series of DFA Investment Trust Company; C-284/09 Commissie/Duitsland; C-572/20 ACC Silicones; C-10/14, C-14/14 en C-17/14 Miljoen; C-782/22 XX; C-28/17 NN; C-290/04 FKP Scorpio Konzertproduktionen. 

Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal

Gerelateerde documenten