C-534/13 Fipa Group ea
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 3 december 2013 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 19 december 2013 Schriftelijke opmerkingen: 19 januari 2014 Trefwoorden: milieu (aansprakelijkheid) Onderwerp - VWEU artikel 191 (milieu) - Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade
Verzoeksters zijn eigenaren van onder meer percelen grond die zijn opgenomen in een gebied ‘van nationaal belang’ omdat zij sterk verontreinigd zijn. Het ITA MilieuMin (verweerder) heeft verzoeksters op grond van nationaal recht gemaand vanwege de verontreiniging spoedeisende beveiligingsmaatregelen te nemen omdat hij verzoeksters daarvoor verantwoordelijk houdt. Verzoeksters stappen naar de rechter. Verweerder wordt in het ongelijk gesteld, en tevens veroordeeld om een gewijzigde versie van het saneringsproject voor de verontreinigde gebieden te presenteren. Verweerder gaat in beroep tegen de vonnissen. Hij werpt met name het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen, en het beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron dienen te worden bestreden in de strijd. Hij meent dat zo optreden goed aansluit bij de beginselen van het EU-recht. Daarnaast staat in de nationale regelgeving dat niet bewezen hoeft te zijn dat verontreiniging aan handelen of nalaten van de betreffende grondeigenaren te wijten is. Het algemeen belang gaat hier voor het privébelang van verzoeksters. Hij legt het beginsel ‘de vervuiler betaalt’ gezien de beschermingsfunctie ruim uit. Verweerder benadrukt onder verwijzing naar arrest ERG e.a. dat het hier niet om sancties gaat maar om maatregelen van conservatoire aard.
In het college van de verwijzende ITA rechter (RvS) is tweespalt over de vraag of een verplichting tot het nemen van beschermingsmaatregelen als in casu geëist aan eigenaren kan worden opgelegd. Hij stelt het HvJEU de volgende vraag: “Verzetten de milieubeginselen van de Europese Unie in artikel 191, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en in richtlijn 2004/35/EG van 21 april 2004 (artikelen 1 en 8, lid 3, punten 13 en 24 van de considerans) – dat wil zeggen het beginsel „de vervuiler betaalt”, het voorzorgsbeginsel, het beginsel van preventief handelen, en het beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron dienen te worden bestreden – zich tegen een nationale regeling als die vervat in de artikelen 244, 245 en 253 van decreto legislativo nr. 152 van 3 april 2006, volgens welke, indien in een gebied milieuvervuiling is geconstateerd en niet kan worden vastgesteld wie voor de vervuiling verantwoordelijk is of de verantwoordelijke persoon geen herstelwerkzaamheden uitvoert, de bestuursrechtelijke autoriteit een eigenaar die niet voor de verontreiniging verantwoordelijk is, niet kan gelasten spoedeisende maatregelen voor beveiliging en sanering te nemen, en de aansprakelijkheid van laatstgenoemde wordt beperkt tot de waarde van het gebied na de sanering?” Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-379/08 en C-380/08 (ERG)
Specifiek beleidsterrein: IenM Mede VenJ