C-537/11, Mattia Manzi tegen Capitaneria di Porto di Genova, arrest van het Hof van Justitie van 23 januari 2014 betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing door het Tribunale di Genova (Italië)

Contentverzamelaar

C-537/11, Mattia Manzi tegen Capitaneria di Porto di Genova, arrest van het Hof van Justitie van 23 januari 2014 betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing door het Tribunale di Genova (Italië)

Disclaimer:  Dit fiche is op de ECER site gepubliceerd, onder voorbehoud van eventuele wijzigingen  

Signaleringsfiche
Arrest van het Hof van Justitie van 23 januari 2014, in zaak C-537/11, Mattia Manzi tegen Capitaneria di Porto di Genova, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing door het Tribunale di Genova (Italië)

Betrokken departementen
IenM, BZ

Sleutelwoorden
Zeevervoer – Richtlijn 1999/32/EG – MARPOL-verdrag – Bijlage VI – Luchtverontreiniging door schepen – Passagiersschepen op geregelde diensten – Cruiseschepen – Maximum zwavelgehalte van scheepsbrandstoffen - Geldigheid

Beleidsrelevantie
Dit arrest gaat over het toetsen van de geldigheid van EU-handelingen, in dit geval een richtlijn, aan het internationaal recht. Het Hof toetst richtlijn 1999/32 niet aan het MARPOL-verdrag, Bijlage VI daaronder begrepen omdat de Europese Unie niet aan dat verdrag is gebonden. De Unie is ook niet via de lidstaten aan dit verdrag gebonden. Dat zou kunnen als zij de door de lidstaten uitgeoefende bevoegdheden op zich heeft genomen. Maar in dit geval hebben niet alle lidstaten het protocol ondertekend waarmee Bijlage VI aan het MARPOL-verdrag is gevoegd. Om dezelfde reden speelt Bijlage VI geen rol bij de uitleg van de richtlijn via een beroep op de beginselen van goede trouw (algemeen volkenrecht) of Unietrouw. Evenmin toetst het Hof van Justitie de richtlijn aan het internationale rechtsbeginsel “pacta sunt servanda” (verdragen moeten worden nagekomen) omdat dat alleen geldt voor verdragssluitende partijen en de Unie is dat dus niet.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de vraag van de Italiaanse rechter over de geldigheid van artikel 4bis, lid 4, van richtlijn 1999/32, in het licht van Bijlage VI van het MARPOL-verdrag en het internationale rechtsbeginsel “pacta sunt servanda”. Op grond van artikel 4bis, lid 4, van richtlijn 1999/32 geldt voor bepaalde passagiersschepen in de territoriale zee en exclusieve economische zone (EEZ) een zwavelnorm die strenger is dan de in Bijlage VI van het MARPOL-verdrag neergelegde zwavelnorm.
Het Hof stelt vast dat de geldigheid van richtlijn 1999/32 niet kan worden getoetst aan Bijlage VI van het MARPOL-verdrag, omdat de Europese Unie geen partij is bij dit verdrag en zij daaraan niet is gebonden. De geldigheid van de richtlijn kan evenmin worden beoordeeld op basis van het internationale rechtsbeginsel “pacta sunt servanda”, omdat dit beginsel enkel geldt voor de verdragssluitende partijen bij een bepaalde internationale overeenkomst. Dat is de Europese Unie niet in dit geval. Bijlage VI kan volgens het Hof ook niet als een bevestiging van de regels van internationaal gewoonterecht worden aangemerkt. Met verwijzing naar het arrest Intertanko (C-308/06) geeft het Hof verder aan dat de Unie ook niet via de lidstaten aan dit verdrag gebonden is doordat de Unie de door de lidstaten uitgeoefende bevoegdheden op zich zou hebben genomen. De lidstaten hebben immers niet allemaal het protocol ondertekend waarmee Bijlage VI aan het MARPOL-verdrag is gevoegd. Dat niet alle lidstaten het protocol hebben ondertekend leidt er volgens het Hof ook toe dat, anders dan in het arrest Intertanko, ook niet via een beroep op de goede trouw (als onderdeel van het algemene volkenrecht) Bijlage VI van het MARPOL-verdrag in aanmerking moet worden genomen bij de uitleg van richtlijn 1999/32. Volgens het Hof zou het anders het effect hebben dat de draagwijdte van de verplichting die voortvloeit uit een internationale overeenkomst zich uitbreidt tot lidstaten die geen partij zijn bij die overeenkomst. Een dergelijke uitleg in het licht van Bijlage VI zou in strijd zijn met het internationale rechtsbeginsel van de relatieve werking van verdragen, namelijk dat een verdrag geen rechten of verplichtingen in het leven kan roepen voor derde staten. Uit de rechtspraak van het Hof volgt dat het Hof dit beginsel moet eerbiedigen aangezien het een regel van internationaal gewoonterecht vormt, die als zodanig bindend is voor de instellingen van de Unie en deel uitmaakt van de rechtsorde van de Unie. Bovendien zou een dergelijke uitlegging van het afgeleide recht niet stroken met het Unie beginsel van loyale samenwerking.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten voor het beleid, wetgeving, rechtspraak of rechtspraktijk op nationaal of Europees niveau
Deze uitspraak heeft geen directe consequenties voor wetgeving of beleid in Nederland maar is van belang voor hoe het Unierecht zich verhoudt tot het internationale recht en internationale verdragen en de verhouding tussen de Unie en de lidstaten daarbij.
Richtlijn 1999/32 is in Nederland geïmplementeerd via de Wet voorkoming verontreiniging door schepen en de daarop gebaseerde regelgeving in samenhang met de Wet op de Economische Delicten. De richtlijn neemt de voorschriften van Bijlage VI van het MARPOL-verdrag in het Unierecht over. Daarbij gaat de richtlijn verder dan Bijlage VI, voor zover het betreft het gebruik van scheepsbrandstoffen door bepaalde passagiersschepen in de territoriale zee en EEZ van een lidstaat. Omdat de gehele territoriale zee en EEZ van Nederland als zogenoemd beheersgebied voor zwavelemissie is aangewezen, geldt daar echter al de strengere zwavelnorm voor schepen binnen beheersgebieden voor zwavelemissie, zodat de bepaling met betrekking tot passagiersschepen geen aparte implementatie behoeft.

Voorstel voor behandeling
De IOWJZ zendt het fiche en het bijbehorende arrest aan de Ministers van Infrastructuur en Milieu, Economische Zaken, Veiligheid en Justitie en van Buitenlandse Zaken. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.

Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie