C-539/03, Roche, arrest van 13 juli 2006

Contentverzamelaar

C-539/03, Roche, arrest van 13 juli 2006

Signaleringsfiche

Arrest van het Hof van Justitie van 13 juli 2006, in de zaak C-539/03, Roche Nederland BV en anderen tegen Frederik Primus en Milton Goldenberg

Betrokken departementen

JUS en BZ

Sleutelwoorden

Executieverdrag – Artikel 6, lid 1 – Pluraliteit van verweerders – Bevoegdheid van gerecht van woonplaats van een der verweerders – Octrooi-inbreuken in verschillende verdragsluitende staten

Beleidsrelevantie

Het arrest geeft meer duidelijkheid over de vraag wanneer de Nederlandse rechter bevoegd is in het geval van meerdere verweerders als bedoeld in artikel 6, lid 1, van het Executieverdrag. Het is niet toegestaan om in een Nederlands kort geding de vermeende inbreukplegers op een Europees octrooi in één keer te dagvaarden, zolang er maar ten minste één in Nederland gevestigde inbreukmaker is. Voor zover dit in de rechtspraak tot nu toe mogelijk is, zal aan deze mogelijkheid een einde moeten komen.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum

Primus en Goldenberg zijn houders van een Europees octrooi. Zij verwijten de in verschillende lidstaten gevestigde vennootschappen van het Roche-concern een inbreuk op hun rechten onder het betreffende octrooi en dagvaarden de vennootschappen voor de Nederlandse rechter. De niet in Nederland gevestigde vennootschappen bestrijden de bevoegdheid van de Nederlandse rechter.

Artikel 6 bepaalt dat indien er meerdere verweerders zijn, het gerecht van de woonplaats van een van hen bevoegd is. In het arrest Kalfelis (arrest van 27 september 1988, C-189/87) is geoordeeld dat voor de toepassing van artikel 6, lid 1, tussen verschillende vorderingen tegen verschillende verweerders van dezelfde eiser een zodanige samenhang moet bestaan dat het van belang is ze samen te behandelen en te berechten, teneinde te vermijden dat er bij afzonderlijke berechting onverenigbare uitspraken worden gedaan. Het Hof gaat in dit arrest niet in op de vraag of het begrip samenhangende vordering in het kader van artikel 6 uitgelegd moet worden in de zin van ‘tegenstrijdige beslissingen’ of het striktere ‘onverenigbare uitspraken’. Het Hof overweegt dat beslissingen niet reeds tegenstrijdig zijn door een mogelijke divergentie in de beslechting van het geschil, maar er ook sprake moet zijn van dezelfde situatie, zowel feitelijk als rechtens. In deze zaak is dat feitelijk niet het geval, omdat de verweerders en de vermeende inbreuken verschillen. Ook rechtens is dat niet het geval, omdat elk octrooi ingevolge artikel 64, lid 3, van het Europees Octrooiverdrag wordt beoordeeld op grond van het nationale recht waaronder het is verleend. Voor elke verweerder van het Roche-concern leidt dit tot toepassing van een ander nationaal recht op het octrooi. Al zou er sprake zijn van een concern en vennootschappen (nagenoeg) op dezelfde wijze hebben gehandeld volgens een gemeenschappelijk beleidsplan van een van hen, dan nog verschilt de situatie rechtens. Het Hof wijst tenslotte nog op het gevaar van forum-shopping indien alleen de feitelijke situatie meegewogen zou worden.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten

Het arrest geeft aan dat er voor het bestaan van de mogelijkheid van tegenstrijdige beslissingen in ieder geval sprake moet zijn van eenzelfde situatie, zowel feitelijk als rechtens. Dit zal bij octrooi-inbreuken niet snel het geval zijn, omdat het nationale recht van de verdragstaat van toepassing is waar het octrooi zijn gelding heeft. Voor de Nederlandse rechtspraktijk betekent de uitspraak dat een einde komt aan de mogelijkheid om in een Nederlands kort geding de vermeende inbreukplegers op een Europees octrooi in één keer te dagvaarden, zolang er maar ten minste één in Nederland gevestigde inbreukmaker is. Dergelijke kort gedingen werden tot nu toe wel gebruikt om in één procedure jegens alle verweerders een (grensoverschrijdend) verbod om inbreuk op het Europees octrooi te proberen te verkrijgen, ongeacht het land waar de overige inbreukmakers gevestigd waren en ongeacht waar de overige vermeende inbreuken plaatsvonden. Een eiser die inbreuken op zijn Europees octrooi wil aanpakken, moet voortaan elke vermeende inbreukmaker in diens eigen land voor de rechter dagen.

Voorstel voor behandeling

De ICER zendt het fiche en het arrest ter kennisneming aan de ministers van Justitie en Buitenlandse Zaken en verzoekt de Minister van Justitie het fiche en het arrest door te sturen naar de Raad voor de Rechtspraak. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.