C 549/12 P en C 54/13 P, Bondsrepubliek Duitsland tegen Europese Commissie

Contentverzamelaar

C 549/12 P en C 54/13 P, Bondsrepubliek Duitsland tegen Europese Commissie

Signaleringsfiche
Arrest(en) van het Hof van Justitie van 24 juni 2015

Betrokken departementen
EZ, I&M, BZ

Sleutelwoorden
Hogere voorziening – Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) – Vermindering van de financiële bijstand – Methode van berekening door extrapolatie – Procedure voor de vaststelling van het besluit door de Europese Commissie – Niet inachtneming van de gestelde termijn – Gevolgen

Beleidsrelevantie
Deze uitspraak past in recente jurisprudentie over besluiten van de Commissie met daarin een correctie van de financiële bijdragen uit structuurfondsen, zoals het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF) en het Cohesiefonds aan lidstaten. Die jurisprudentie is ingezet met de arresten C 192/13P en C 197/13P (beide Spanje/Commissie over Cohesiefonds) en houdt in dat:
•    de regelgeving vanaf 2000, te beginnen met verordening 1260/1999 houdende algemene bepalingen betreffende structuurfondsen, voorziet in een termijn voor de Commissie voor het nemen van een financiële correctie. Die termijn verschilt per betrokken regeling;
•    het inwerkingtredingsartikel van verordening 1083/2006 (artikel 108) zo moet worden uitgelegd dat deze proceduretermijn ook geldt voor programma’s die dateren van vóór de periode 2007 – 2013. Dit is in overeenstemming met het beginsel dat procedureregels onmiddellijk van toepassing zijn;
•    wanneer de Commissie verzuimt de termijn in acht te nemen voor het nemen van zo’n besluit dan schendt zij een wezenlijk vormvoorschrift. De Unierechter dient dit ambtshalve aan de orde te stellen.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Duitsland heeft een beroep tot nietigverklaring ingesteld bij het Gerecht tegen  twee beschikkingen van de Europese Commissie waarin de Commissie heeft besloten tot vermindering van bepaalde bijstand uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (hierna: EFRO). Na ongegrondverklaring van het beroep (in zaak T 265/08, ECLI:EU:T:2012:434), heeft Duitsland een hogere voorziening ingesteld, strekkende tot vernietiging van de arresten van het Gerecht.
In de zaak C-549/12 P (betreffende de beschikking inzake de deelstaat Thüringen) is na een bilaterale bespreking  tussen de Commissie en de Duitse autoriteiten door de Commissie besloten om, gelet op de in het kader van maatregel 2.1 vastgestelde eenmalige en systemische onregelmatigheden, de bijstandsverlening uit het EFRO aan de deelstaat Thüringen te verlagen. Het foutenpercentage is geëxtrapoleerd naar de gehele maatregel 2.1.
In de zaak C-54/13 P (betreffende de beschikking inzake de regio Oost-Berlijn) heeft de Commissie wegens het bestaan van verschillende systemische onregelmatigheden– na een bilaterale bespreking- eveneens besloten tot vermindering van de financiële bijstand uit het EFRO.  
In dit geval is naar het oordeel van het Hof niet gebleken dat Duitsland, naar aanleiding van de door de Commissie gegeven voorlopige conclusies, voor een hoorzitting is uitgenodigd. Hoewel bilaterale besprekingen hebben plaatsgevonden, is het - gelet op de gevolgen van beide besluiten voor de begroting van de Unie – belangrijk dat een termijn voor het nemen van een eindbesluit wordt vastgesteld, zodat voorzienbaar is wanneer de procedure voor financiële correcties eindigt. De Commissie dient zich bij het besluit tot het al dan niet toepassen van een financiële correctie te houden aan  de voor de financiële correctie gestelde termijn, aldus het Hof. Deze termijn, die in art. 100 lid 5 van Verordening nr. 1083/2006 wordt gesteld, is door de Commissie in beide zaken niet in acht genomen wat volgens het Hof resulteert in een schending van een wezenlijk vormvoorschrift. Deze schending had volgens het Hof moeten worden bestraft, de beroepen van Duitsland zijn dan ook ten onrechte door het Gerecht verworpen. Het Hof concludeert dan ook tot vernietiging van de bestreden arresten.

Inventarisatie van de mogelijke effecten
De behandeling van het Nederlandse beroep in zaak T-119/10 is door het Gerecht geschorst in afwachting van deze uitspraak. Het arrest bevestigt de opvatting van het Hof dat de Commissie zich bij het nemen van de correctiebesluiten dient te houden aan een termijn. Als er geen hoorzitting is geweest dient de Commissie aan de lidstaten aan te geven wanneer een eindbesluit wordt vastgesteld, zodat voorzienbaar is wanneer de procedure voor financiële correcties eindigt. Het feit dat geen formele hoorzitting heeft plaatsgevonden (waardoor strikt genomen de termijnen niet waren gaan lopen) doet hieraan niet af. De uitspraak is relevant voor de lopende Irma procedures tegen besluiten van de Commissie waarmee zij EFRO subsidies aan Nederland, Duitsland en Luxemburg ten behoeve van het Interregionale Rijn Maas (IRMA) project wil intrekken ( T 119/10 NL-CIE, T-110/14 LUX-CIE en T-114/10 DUI-CIE). Deze zaken waren in afwachting van de hogere beroepen die hebben geleid tot dit arrest stilgelegd. Nederland heeft -na hervatting van de procedure najaar 2015-, in al deze zaken een beroep gedaan op dit arrest. De Commissie is het niet eens met deze jurisprudentie en voert daartoe nadere argumenten aan in de hogere voorzieningen C-495/15 P (Commissie/Portugal), C-139/15 P en C 140/15 P (beide zaken Commissie/Spanje). Nederland heeft in deze zaken geïntervenieerd. Mogelijk houdt het Gerecht de uitspraak in de IRMA zaken aan totdat het Hof in deze hogere voorzieningen uitspraak heeft gedaan. Daarnaast is de uitspraak van toepassing op procedures in het kader van de andere twee structuurfondsen ESF en Cohesiefonds.

Voorstel voor behandeling
De ICER-H heeft het fiche vastgesteld en zendt dit fiche en het arrest ter kennisgeving aan de leden van het IOWJZ. Indien nodig kan het fiche ter kennisname aan hun Ministers worden doorgeleid. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.

Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie