C-551/24 Deutsche Lufthansa

Contentverzamelaar

C-551/24 Deutsche Lufthansa

Prejudiciële hofzaak

 
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    8 oktober 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    24 november 2024

Trefwoorden: internationale bevoegdheid gerecht, cessieovereenkomst

Onderwerp:  Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken: artikel 7, leden 1 en 5.

Feiten:
De verzoekende partij is de ‘Deutsche Lufthansa’. Op 4 april 2023 heeft ‘AirHelp Germany’ vanwege een vertraagde vlucht een vordering tegen de verzoekende partij ingesteld ter betaling van een bedrag van 250 euro, vermeerderd met vertragingsrente. AirHelp Germany had de vordering verworven door een cessie-overeenkomst af te sluiten met de passagier die op grond van een vervoersovereenkomst met de luchthaven recht had op compensatie. Zowel de verzoekende als de verwerende partij zijn gevestigd in Duitsland, maar de zaak ligt voor bij een gerecht in Polen.

Overweging:
De bevoegdheid van gerechten vloeit in beginsel voort uit de woonplaats op het grondgebied van een lidstaat. Verordening 1215/2012 kent hier een aantal uitzonderingen op, waaronder voor verbintenissen uit overeenkomst, waarbij het gerecht bevoegd is van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd (zie artikel 7). Via deze manier waren de gerechten in Polen bevoegd voor de vervoersovereenkomst tussen de passagier en de luchthaven. De verwijzende rechter stelt dat de verzoekende partij op basis van de cessie-overeenkomst niet ook de procedurele rechten heeft overgenomen van de passagier. Het kan dan, aldus de verwijzende rechter, niet zo zijn dat de verzoekende partij op basis van een cessie-overeenkomst ook een beroep kan doen op de bevoegdheid van de gerechten in Polen. De verwijzende rechter vraagt om uitleg over het beroep op de bevoegdheid.

Prejudiciële vraag:
Vallen zaken betreffende de invordering van een schuldvordering die is verworven op grond van een cessie-overeenkomst die met een consument is gesloten door een buiten de Republiek Polen gevestigde handelaar en waarbij een vordering wordt overgedragen die deze consument heeft op een andere handelaar die ook in een ander land van de Europese Unie is gevestigd, onder de bevoegdheid van de nationale gerechten in Polen krachtens artikel 7, lid 1, punt 1, onder b), tweede streepje, en artikel 7, lid 5, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken [PB 2012, L 351, blz. 1]?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-386/05; C-204/08; C-25/18; C-106/17
Specifiek beleidsterrein: JenV