C-554/21, C-622/21 en C-727/21 Financijska agencija e.a.
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 1 april 2022 Schriftelijke opmerkingen: 18 mei 2022
Trefwoorden : onafhankelijkheid rechters, rechtsstaat, registratiedienst
Onderwerp : artikel 19, lid 1, VEU
Feiten:
In zaken C-554/21 en C-622/21 is het verzoek van een financieel agentschap tot vergoeding van de kosten van de in het kader van de insolventieprocedure verrichte werkzaamheden afgewezen. Het financieel agentschap heeft tegen deze beschikking hoger beroep ingesteld, zodat de zaak thans voorligt bij de bevoegde rechter, de handelsrechter in tweede aanleg. In zaak C-727/21 is het verzoek van een schuldenaar, tot het openen van een gerechtelijke-saneringsprocedure afgewezen. De schuldenaar heeft tegen deze beschikking hoger beroep ingesteld wegens schending van een wezenlijk vormvoorschrift, onjuiste en onvolledige vaststelling van de feiten en onjuiste toepassing van materieel recht. Bij behandeling van de zaken is door de kamer van drie rechters besloten het hoger beroep te verwerpen en is het in eerste aanleg gewezen vonnis bevestigd. Het reglement voor de procesvoering van de rechterlijke instanties, in het litigieuze artikel 177, lid 3, ervan, bepaalt dat de rechtsprekende taak in een zaak in tweede aanleg pas als afgedaan wordt beschouwd wanneer de zaak is teruggestuurd door de registratiedienst, dat wil zeggen wanneer zij „geregistreerd” is. Bijgevolg is de rechterlijke beslissing niet afgerond, ondanks het feit dat zij collegiaal door een rechtsprekende formatie is gegeven. De registratierechter, die door de president van de rechtbank in het jaarprogramma voor de indeling van rechters is aangewezen, moet deze beslissing immers nog bevestigen. De naam van de registratierechter is onbekend voor partijen. Dit is in geen enkele wet opgenomen als voorwaarde voor de vaststelling van een rechterlijke beslissing, maar bestaat, krachtens het reglement voor procesvoering van de rechterlijke instanties, in de praktijk van de gerechten in tweede aanleg in Kroatië.
Overweging:
De verwijzende kamer is tot de slotsom gekomen dat het mogelijk is dat een bepaling die bij de vaststelling van een rechterlijke beslissing een registratierechter betrekt, die niet bekend is bij de partijen, die niet is vermeld in de procedureregels die worden gevolgd in de procedure voor de vaststelling van de beslissing op het beroep, en die, hoewel hij geen hogere rechter is, in de aan de orde zijnde zaak een rechter ertoe kan aanzetten om zijn reeds gegeven beslissing te wijzigen, aanzienlijke gevolgen kan hebben voor de eerbiediging van de rechtsstaat en de onafhankelijkheid van rechters, met name omdat zij van toepassing is op alle zaken die aanhangig zijn bij eender welke rechterlijke instantie in tweede aanleg in Kroatië, ongeacht of het Unierecht al dan niet van toepassing is in de betrokken zaak. Aangezien het hier volgens de verwijzende rechter een kwestie betreft die belangrijk is voor de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, heeft hij, na onderzoek van de rechtspraak van het Hof (arrest C-896/19), besloten prejudiciële vragen te stellen zodat in de onderhavige zaken een definitieve beslissing kan worden gegeven.
Prejudiciële vragen: C-554/21
Is de in het tweede deel van de eerste volzin en in de tweede volzin van artikel 177, lid 3, van de Sudski poslovnik (reglement voor de procesvoering van de rechterlijke instanties) neergelegde regel die bepaalt dat „[een] zaak in tweede aanleg wordt geacht te zijn afgedaan op de datum waarop de beslissing, nadat de zaak door de registratiedienst is teruggestuurd, vanuit het kantoor van de rechter wordt verzonden. Zodra de registratiedienst het dossier heeft ontvangen, dient hij het zo spoedig mogelijk aan het kantoor van de rechter terug te bezorgen. De beslissing wordt vervolgens binnen een nieuwe termijn van acht dagen verzonden”, in overeenstemming met artikel 19, lid 1, VEU en artikel 47 van het Handvest?
Prejudiciële vragen: C-622/21
Kan de in het tweede deel van de eerste volzin en in de tweede volzin van artikel 177, lid 3, van de Sudski poslovnik (reglement voor de procesvoering van de rechterlijke instanties) neergelegde regel die bepaalt dat „[ een] zaak in tweede aanleg wordt geacht te zijn afgedaan op de datum waarop de beslissing, nadat de zaak door de registratiedienst is teruggestuurd, vanuit het kantoor van de rechter wordt verzonden. Zodra de registratiedienst het dossier heeft ontvangen, dient hij het zo spoedig mogelijk aan het kantoor van de rechter terug te bezorgen. De beslissing wordt vervolgens binnen een nieuwe termijn van acht dagen verzonden”, worden geacht in overeenstemming te zijn met artikel 19, lid 1, VEU en artikel 47 van het Handvest?
Prejudiciële vragen: C-727/21
1. Is de in het tweede deel van de eerste volzin en in de tweede volzin van artikel 177, lid 3, van het reglement voor de procesvoering van de rechterlijke instanties (Narodne novine nr. 37/14, 49/14, 8/15, 35/15, 123/15, 45/16, 29/17, 33/17, 34/17, 57/17, 101/18, 119/18, 81/19, 128/19, 39/20 en 47/20) neergelegde regel die bepaalt dat „voor een rechterlijke instantie in tweede aanleg een zaak wordt geacht te zijn afgedaan op de datum waarop de beslissing, nadat de zaak door de registratiedienst is teruggestuurd, vanuit het kantoor van de rechter wordt verzonden. Zodra de registratiedienst het dossier heeft ontvangen, dient hij het zo spoedig mogelijk aan het kantoor van de rechter terug te bezorgen. De beslissing wordt vervolgens binnen een nieuwe termijn van acht dagen verzonden”, in overeenstemming met artikel 19, lid 1, VEU en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie?
2. Is artikel 40, lid 2, van de wet betreffende de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat ‚[h]et juridische standpunt dat is ingenomen tijdens de vergadering van alle rechters of van een afdeling van de Vrhovni sud Republike Hrvatske (hoogste rechter in burgerlijke of strafzaken), de Visoki trgovački sud Republike Hrvatske (rechter in tweede aanleg in handelszaken), de Visoki upravni sud Republike Hrvatske (hoogste bestuursrechter), de Visoki kazneni sud Republike Hrvatske (rechter in tweede aanleg in strafzaken betreffende zware misdrijven) of de Visoki prekršajni sud Republike Hrvatske (rechter in tweede aanleg in strafzaken betreffende lichte misdrijven), of tijdens de vergadering van een afdeling van een Županijski sud (districtsrechter), [...] bindend [is] voor alle kamers of rechters in tweede aanleg van deze afdeling of rechtbank’, in overeenstemming met artikel 19, lid 1, VEU en artikel 47 van het van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Repubblika (C-896/19), PET-PROM (C-361/21)
Specifiek beleidsterrein: JenV, BZ, BZK