C-560/24 Besthame  

Contentverzamelaar

C-560/24 Besthame  

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    8 oktober 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    24 november 2024

Trefwoorden: verblijfsrecht, schijnhuwelijk, fraude

Onderwerp: 
-    Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden: artikel 35.

Feiten:
Verzoekende partij is ‘R.S.’, een onderdaan van een derde land. R.S. was in 2010 getrouwd met een Unieburger, en in oktober van dat jaar werd zijn verblijfskaart voor vijf jaar toegekend. In 2015 heeft hij staatsburgerschap verkregen. In 2018 zijn hij en zijn vrouw gescheiden. In 2019 diende een derde onderdaan van een niet-EER-land een verblijfsaanvraag aan op basis dat zij de moeder was van een kind met de Ierse nationaliteit, waarvan R.S. de vader is. De minister (verwerende partij) vroeg zich hierdoor af of het huwelijk tussen R.S. en zijn ex-vrouw, waarmee R.S. een verblijfskaart had gekregen, een schijnhuwelijk was. Op 18 december 2019 heeft de minister een brief verstuurd met een voorstel tot ‘intrekking’ van zijn verblijfskaar (ondanks het feit dat de basis voor zijn verblijf in Ierland op dat moment zijn Ierse staatsburgerschap was). R.S. heeft protest aangetekend bij de minister en is in beroep gegaan.

Overweging:
Het is de vraag wat de reikwijdte is van de bepalingen van richtlijn 2004/38, en of deze nog van toepassing zijn op R.S. vanaf het moment dat hij zijn status als ‘betrokkene’ in de zin van artikel 3, lid 1, heeft verloren bij het verkrijgen van zijn staatsburgerschap. Het antwoord op deze vraag is van belang om te bepalen of de nationale regelgeving de minister toestaan om, nadat R.S. staatsburger is geworden, vast te stellen dat hij in het verleden een schijnhuwelijk heeft gesloten en/of onjuiste informatie heeft verstrekt om verblijfsrechten op grond van richtlijn 2004/48 te verkrijgen. 

Prejudiciële vraag:
Is richtlijn 2004/38/EG op een persoon die voorheen een afgeleid verblijfsrecht in een lidstaat genoot op grond dat hij echtgenoot was van een Unieburger die in het gastland verdragsrechten uitoefende, maar die meer recent staatsburger van het gastland is geworden en niet langer afgeleide voordelen in het gastland geniet op grond van deze richtlijn, van toepassing louter om te onderzoeken en (in voorkomend geval) vast te stellen of tot de conclusie te komen dat hij in het verleden fraude heeft gepleegd, misbruik van recht heeft gemaakt en/of een schijnhuwelijk heeft gesloten in de zin van artikel 35 van deze richtlijn om een voordeel op grond van deze richtlijn te verkrijgen? 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-370/90; C-456/12

Specifiek beleidsterrein: AenM