C-567/10, Inter-Environnement Bruxelles ea tegen Brussels Hoofdstedelijk Gewest, arrest van 22 maart 2012

Contentverzamelaar

C-567/10, Inter-Environnement Bruxelles ea tegen Brussels Hoofdstedelijk Gewest, arrest van 22 maart 2012

Signaleringsfiche
Arrest van 22 maart 2012 in zaak C 567/10, Inter-Environnement Bruxelles e.a. tegen Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Betrokken departementen: I&M en EZ

Sleutelwoorden
Richtlijn 2001/42/EG – Beoordeling van gevolgen voor milieu van bepaalde plannen en programma’s – Begrip ’door wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen voorgeschreven’ plannen en programma’s – Toepasselijkheid van deze richtlijn op procedure voor volledige of gedeeltelijke intrekking van bestemmingsplan.

Beleidsrelevantie
Uit deze uitspraak volgt dat de reikwijdte van richtlijn 2001/42 zich ook uitstrekt tot voorgeschreven plannen en programma’s die niet in alle omstandigheden verplicht zijn. Dergelijke plannen of programma’s vallen onder “wettelijk of bestuursrechtelijk voorgeschreven plannen en programma’s” in de zin van richtlijn 2001/42. Het enige vereiste is dat in wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen het bevoegd gezag is aangewezen en de procedure voor de opstelling van een plan of programma is bepaald. Daarnaast bepaalt het Hof dat ook de volledige of gedeeltelijke intrekking van een plan en programma in beginsel binnen de werkingssfeer van de richtlijn past.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Inter-Environnement e.a. hebben beroep ingesteld tegen bepalingen van Belgisch recht, omdat deze in strijd met richtlijn 2001/42, betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s (hierna ‘de richtlijn’) zouden zijn. Volgens deze bepalingen hoeft bij volledige of gedeeltelijke intrekking van het bijzonder bestemmingsplan (BBP) geen milieubeoordeling (zgn. planmer) te worden opgesteld. De Belgische rechter vraagt het Hof of onder ‘voorgeschreven’ uit artikel 2, [sub] a, van de richtlijn ook plannen vallen waarin wetsbepalingen voorzien maar die niet verplicht zijn, zoals het betrokken bestemmingsplan.
Het Hof wijst er allereerst op dat het hoofddoel van de richtlijn is om plannen en programma’s die aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben bij de voorbereiding en vóór de vaststelling ervan aan een milieubeoordeling te onderwerpen (gevoegde zaken C 105/09 en C 110/09). Plannen en programma’s kunnen niet van de werkingssfeer van de richtlijn worden uitgesloten omdat de vaststelling ervan volgens nationaal recht niet in alle omstandigheden verplicht is. Een dergelijke beperking van de reikwijdte van de richtlijn doet volgens het Hof gedeeltelijk afbreuk aan de nuttige werking ervan. Als voor dergelijke niet-verplichte plannen en programma’s in nationale wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen in een procedure voor het opstellen en het vaststellen door het bevoegde gezag is voorzien, moeten deze voor de toepassing van de richtlijn dan ook als ‘voorgeschreven’ in de zin van die richtlijn worden aangemerkt, en aan een milieubeoordeling worden onderworpen.
Voorts vraagt de verwijzende rechter of ook voor de (gedeeltelijke) intrekking van een plan of programma een milieubeoordeling moet worden opgesteld. Het Hof beantwoordt deze vraag bevestigend. Hij overweegt daarbij dat de werkingssfeer van de richtlijn ruim is. De richtlijn bepaalt niets over besluiten tot intrekking van plannen en programma’s, maar wel over besluiten tot wijziging daarvan. Een intrekkingsbesluit kan aanzienlijke milieueffecten hebben, omdat dit het bestaande wettelijke referentiekader wijzigt en invloed heeft op de beoordeelde milieueffecten. Het uitsluiten van besluiten tot intrekking van plannen en programma’s van de werkingssfeer van de richtlijn is, gelet op de kenmerken en effecten van deze besluiten, strijdig met de door de Uniewetgever nagestreefde doelstellingen en doet deels afbreuk aan de nuttige werking van de richtlijn. Dit is in beginsel niet het geval indien 1) het ingetrokken besluit tot een hiërarchische orde van handelingen inzake ruimtelijke ordening behoort, 2) wanneer deze besluiten bepalingen bevatten die de bestemming van de grond voldoende duidelijk aangeven, 3) deze besluiten zelf het voorwerp van een milieubeoordeling zijn geweest en 4) redelijkerwijs mag worden aangenomen dat in dit verband voldoende rekening is gehouden met de belangen die de richtlijn beoogt te beschermen. Een procedure tot volledige of gedeeltelijke intrekking van een bestemmingsplan valt volgens het Hof in beginsel binnen de werkingssfeer van de richtlijn, zodat de milieubeoordelingen ook op deze procedure moeten worden toegepast.
    
Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten voor het beleid en de rechtspraktijk op nationaal niveau

Het Hof heeft de reikwijdte van richtlijn 2001/42 verduidelijkt op punten die aanleiding gaven tot discussie. Door het arrest wijzigt de Nederlandse praktijk op het gebied van milieueffectrapportage slechts in zeer beperkte mate. Op grond van het Besluit mer zijn facultatieve plannen/programma’s, zoals inpassingsplannen, als planmerplichtig aangemerkt indien zij kaderstellend zijn. De uitspraak heeft daarom slechts gevolgen voor facultatief voorgeschreven plannen die niet kaderstellend zijn en waarvoor een passende beoordeling moet worden gemaakt. Deze moeten ook als planmerplichtig worden aangemerkt. Voorts zal onder plannen en programma’s in beginsel ook de intrekking daarvan moet worden begrepen. Omdat intrekking, zonder dat er een nieuw plan (d.m.v. verlenging of nieuwe vaststelling) voor in de plaats komt, zelden voorkomt, zijn de gevolgen van dit arrest ook op dit punt niet groot. De wetgeving c.q. de toelichting daarop wordt in het kader van het wetsvoorstel voor een nieuwe Omgevingswet op beide punten verduidelijkt. Onder omstandigheden kan overigens het milieueffectrapport voor het eerder vastgestelde plan volstaan voor de intrekking van dat plan. Op grond van artikel 7.7, eerste lid, onder d, Wm zijn immers de milieueffecten beschreven als het plan niet wordt ondernomen , wat overeen kan komen met de situatie dat het plan wordt ingetrokken.

Voorstel voor behandeling
De ICER zendt dit fiche en het bijbehorende arrest ter kennisname aan de ministers van Infrastructuur en Milieu en van Economische Zaken. Een vervolgfiche is niet nodig.

Klik hier voor het volledige dossier van het arrest