C-596/21 Finanzamt M
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 16 november 2021 Schriftelijke opmerkingen: 2 januari 2022
Trefwoorden : btw-ontduiking, berekening gederfde belastinginkomsten, aftrek van voorbelasting
Onderwerp :
- Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde
Feiten:
Verzoeker, een handelaar, kocht in 2011 van C, die zich uitgaf als W, een tweedehandswagen voor zijn bedrijf. W wist dat C zich voor hem uitgaf en ging daarmee akkoord. C heeft €52.100,84 plus €9.899,16 aan btw gefactureerd aan W voor de levering van de tweedehandswagen. W heeft op verzoekers naam een factuur ten bedrage van €64.705,88 plus €12.294,12 aan btw uitgeschreven, die hij heeft doorgegeven aan C. C heeft de factuur uitgereikt aan verzoeker. Verzoeker heeft in totaal €77.000,00 betaald aan C. C heeft dit bedrag gehouden en in zijn boekhouding en in zijn belastingaangiften een verkoopprijs van slechts €52.100,84, vermeerderd met €9.899,16 aan btw vermeld. C heeft daarnaast slechts dit laatstgenoemde belastingbedrag betaald. W heeft deze transactie noch in zijn boekhouding, noch in zijn belastingaangiften gemeld en heeft er zodoende geen belasting over betaald. Verzoeker vordert voor de aankoop van de tweedehandswagen €12.294,12 aan voorbelasting. Verweerder, het Duitse belastingkantoor M, stelt dat verzoeker het recht op aftrek van voorbelasting moet worden ontzegd, omdat hij had moeten weten van de belastingontduiking van C. De verwijzende rechter is van oordeel dat verzoeker in de omstandigheden van het concrete geval zich had moeten vergewissen van de identiteit van zijn handelspartner en dan zou hebben vastgesteld dat C zijn identiteit opzettelijk verhulde. Dit kon geen ander doel hebben dan het ontduiken van de verschuldigde btw. Verzoeker had volgens de verwijzende rechter moeten weten dat W onverschillig stond tegenover zijn belastingverplichtingen en niet bereid was om deze naar behoren toe te komen.
Overweging:
De verwijzende rechter twijfelt over de mate waarin verzoeker de aftrek van voorbelasting over de aankoop van de tweedehandswagen moet worden geweigerd op grond dat hij moest weten van de belastingontduiking door C. Overeenkomstig rechtspraak van het Hof en van de hoogste Duitse federale rechter in belastingzaken moet de aftrek van voorbelasting worden geweigerd wanneer daadwerkelijk is voldaan aan de desbetreffende voorwaarden, maar op basis van objectieve gegevens vaststaat dat de belastingplichtige wist of had moeten weten dat hij door zijn aankoop deelnam aan een handeling die onderdeel was van belastingfraude door de leverancier of een andere ondernemer die in een eerder of later stadium van de leveringsketen actief was. De verwijzende rechter betwijfelt of deze conclusie in overeenstemming is met richtlijn 2006/112, zoals uitgelegd door het Hof. Volgens de verwijzende rechter pleit rechtspraak van het Hof op dit gebied ervoor om rechten slechts te weigeren voor zover dat nodig is om het verlies aan belastinginkomsten te compenseren. In recente rechtspraak zijn echter overwegingen geformuleerd volgens welke het doel van de weigering mogelijkerwijs verder gaat dan de vergoeding van schade of de aansprakelijkheid voor belastingfraude. De weigering hang er niet van af of degene die deelneemt aan belastingfraude daarmee al dan niet een belastingvoordeel of een economisch voordeel heeft verkregen, maar zij strekt ertoe frauduleuze handelingen tegen te gaan door ervoor te zorgen dat geen afzetmarkt wordt gevonden voor goederen en diensten waarmee fraude is gepleegd. Het Hof ziet daarin geen schending van fiscale neutraliteit. De verwijzende rechter is geneigd om de weigering te beperken tot het bedrag van het verlies aan belastinginkomsten en dit bedrag te berekenen door een vergelijking te maken tussen het totale belastingbedrag dat in de leveringsketen wettelijk verschuldigd was en de daadwerkelijk betaalde belasting.
Prejudiciële vragen:
1) Kan de tweede koper van een goed de aftrek van voorbelasting over zijn aankoop worden geweigerd, op grond dat hij moest weten dat de oorspronkelijke verkoper bij de eerste overdracht belasting over de toegevoegde waarde had ontdoken, hoewel ook de eerste koper wist dat de oorspronkelijke verkoper bij de eerste overdracht belasting over de toegevoegde waarde had ontdoken?
2) Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: is de weigering jegens de tweede koper beperkt tot het bedrag van de gederfde belastinginkomsten als gevolg van de belastingontduiking?
3) Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord: wordt het bedrag van de gederfde belastinginkomsten berekend
a. door de in de leveringsketen wettelijk verschuldigde belasting te vergelijken met de daadwerkelijk vastgestelde belasting,
b. door de in de leveringsketen wettelijk verschuldigde belasting te vergelijken met de daadwerkelijk betaalde belasting, of
c. op een andere wijze?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-108/20 Finanzamt Wilmersdorf; C-285/09 R.; C-80/11 en C-142/11; C-285/11; C-653/18 Unitel
Specifiek beleidsterrein: Fin-fiscaal