C-609/14 Nicula

Contentverzamelaar

C-609/14 Nicula

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   23 maart 2015
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   9 april 2015
Schriftelijke opmerkingen:                   9 mei 2015
Trefwoorden: belastingen; vrij goederenverkeer; handvest grondrechten; rechtsbeginselen

Onderwerp
- Handvest grondrechten artikel 17 (eigendomsrecht); 20 (gelijkheid voor de wet) en 21 (non-discriminatie)
- VWEU artikel 110 (geen hogere belasting op producten andere EULS)

Weerzien met een oude bekende: zie de eerdere hofzaak C-331/13 waarin de Grote kamer op 15 oktober 2014 uitspraak heeft gedaan. Verzoeker Ilie Nicolae Nicula heeft de auto verkocht, de koopster is interveniënte in de na de hofuitspraak hervatte nationale procedure. De auto is op haar naam geregistreerd zonder heffing aangezien de door Nicula betaalde heffing (bij de overdracht) nog niet was teruggevorderd. Als Nicula echter in het gelijk wordt gesteld zal de heffing alsnog op grond van de geldende regelgeving aan haar worden opgelegd. Maar ook zij acht de bij eigendomsoverdracht te betalen milieuheffing in strijd met EUR-recht. In de nieuwe procedure vraagt verzoeker om opnieuw het HvJEU te adiëren aangezien het HvJEU geen uitspraak heeft gedaan over de schending van het Unierechtelijke beginsel van non reformatio in pejus en de daaruit volgende schending van zijn eigendomsrecht. Verzoeker heeft zich op het beginsel van non reformatio in pejus beroepen onder verwijzing naar de verslechtering van zijn situatie met betrekking tot de door hem ondernomen administratieve en gerechtelijke stappen. Die kwestie is in punt 1 van het arrest Nicula door het Hof reeds aangesneden als grondslag voor de eerste adiëring, maar is in dat arrest niet ten gronde onderzocht.

De verwijzende ROE rechter (Tribunalul Sibiu) oordeelt dat het antwoord van het HvJEU in zaak C-331/13 geen volledige opheldering heeft gebracht, en dat daarom voor de beslechting van het onderhavige geding de vraag opnieuw aan het HvJEU, namelijk de Grote kamer, moet worden gesteld:
“Moeten artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de artikelen 17, 20 en 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie alsmede het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van non reformatio in pejus, in de zin van het Unierecht en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een regeling als OUG nr. 9/2013?”

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-402/09 Tatu; C-437/12 X (NL); C-331/13 Nicula
Specifiek beleidsterrein: VenJ, FIN en EZ

Gerelateerde documenten