C-610/22

Contentverzamelaar

C-610/22

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    21 november 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    7 januari 2023

Trefwoorden: consumentenkrediet, overeenkomst, lening, contractuele beding, rentepercentage

Onderwerp:

Richtlijn 87/102/EEG van de Raad van 22 december 1986 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake het consumentenkrediet

Feiten:

QX heeft bij de Italiaanse rechter in eerste aanleg beroep ingesteld in verband met een persoonlijke lening die hij op 07-03-2011 met Ad s.p.a. heeft afgesloten voor een bedrag van 35 054,28 EUR. Hij stelt dat het in de overeenkomst vermelde jaarlijkse kostenpercentage (JKP) van 8,94 % lager is dan het daadwerkelijk op de overeenkomst toegepaste percentage van 11,017 %, en heeft daarom verzocht om „vast te stellen dat verweerster in werkelijkheid een hoger rentepercentage heeft toegepast dan het in de overeenkomst als JKP vermelde percentage, hetgeen duidelijk in strijd is met artikel 125 de gecoördineerde tekst van de wetten op het bank‐ en kredietwezen (TUB) en verweerster bijgevolg te veroordelen om hem de bedragen te restitueren die hij heeft betaald. Ad s.p.a. heeft tijdens de procedure verweer gevoerd, waarbij zij onder andere betwistte dat artikel 125 bis TUB op de onderhavige zaak van toepassing is, voor zover daarin is bepaald dat contractuele bedingen nietig worden verklaard in geval van een onjuiste vermelding van het JKP. Deze bepaling is namelijk in werking getreden na de ondertekening van de aan de orde zijnde leningsovereenkomst. In repliek op het verweer van kredietgever heeft verzoeker aangevoerd dat in het „oude” artikel 124 TUB een van de nietigheidsgronden betrekking heeft op de onjuiste vermelding van het JKP in de overeenkomst. Voor de beslechting van het bij de nationale rechter ingeleide geding is het van wezenlijk belang om vast te stellen of het feit dat in een overeenkomst een onjuist JKP is vermeld een grond voor nietigheid van het betrokken contractuele beding kan vormen, met als gevolg dat de vervangende wettelijke criteria voor de berekening van de rente van rechtswege ook worden toegepast in het tijdvak waarin het „oude” artikel 124 TUB nog van toepassing was, dat wil zeggen vóór de inwerkingtreding van artikel 125 bis TUB, waarin de onjuiste vermelding van het JKP daarentegen uitdrukkelijk wordt genoemd als grond voor nietigheid van het betrokken contractuele beding.

Overweging:

Gelet op het feit dat de nationale rechtspraak duidelijk verdeeld blijft over de hierboven uiteengezette rechtsvraag, en aangezien artikel 124 TUB, in de versie die gold vóór de inwerkingtreding van decreto legislativo nr. 141/2010, was vastgesteld ter uitvoering van richtlijn 87/102/EEG, lijkt het passend en opportuun om gebruik te maken van het door artikel 267 VWEU geboden instrument teneinde het Hof te verzoeken om uitlegging van richtlijn 87/102/EEG, en met name te vragen of het voorschrift van artikel 14, lid 2, van richtlijn 87/102/EEG dat de lidstaten erop toezien dat de door hen ter uitvoering van deze richtlijn vast te stellen bepalingen niet kunnen worden omzeild door een overeenkomst een bijzondere vorm te geven” uitsluitend betrekking heeft op het niet vermelden van het JKP in de overeenkomst of ook op de onjuiste vermelding daarvan.

Prejudiciële vraag:

Moeten de artikelen 3, 4 en 14 van richtlijn 87/102/EEG aldus worden uitgelegd dat het voorschrift van artikel 14, lid 2, van deze richtlijn volgens hetwelk de lidstaten ‚[er]op toe[zien] dat de door hen ter uitvoering van deze richtlijn vast te stellen bepalingen niet kunnen worden omzeild door een overeenkomst een bijzondere vorm te geven’ uitsluitend betrekking heeft op het niet vermelden van het JKP in de overeenkomst of ook op de onjuiste vermelding daarvan?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: EZK, FIN