C-620/17 Hochtief Solutions AG, arrest van 29 juli 2019

Contentverzamelaar

C-620/17 Hochtief Solutions AG, arrest van 29 juli 2019

Signaleringsfiche

Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 29 juli 2019 in zaak C-620/17 Hochtief Solutions AG Magyarországi Fióktelepe tegen Főváosi Törvényszék

Betrokken departementen

EZK, BuZa, BZK

Sleutelwoorden

Prejudiciële verwijzing – Overheidsopdrachten – Beroepsprocedures – richtlijn 89/665/EEG – Richtlijn 92/13/EEG – Recht op effectieve rechterlijke bescherming – Beginselen van doeltreffendheid en gelijkwaardigheid – Verzoek tot herziening van rechterlijke beslissingen die het Unierecht schenden – Lidstaataansprakelijkheid – in geval van schendingen van het Unierecht door de nationale rechters – raming van de voor vergoeding in aanmerking komende schade

Beleidsrelevantie

In het arrest in de zaak C-620/17 Hochtief Solutions AG Magyarországi Fióktelepe tegen Főváosi Törvényszék geeft het Hof aan dat het Unierecht op geen enkele wijze een verplichting aan de lidstaten oplegt om in een herzieningsprocedure voor een in kracht van gewijsde gegane vonnis te voorzien. Het Unierecht verplicht dus niet om een dergelijke regeling in nationale regels op te nemen. Het Hof voegt toe dat in het geval wel in een nationale regeling een dergelijke mogelijkheid is opgenomen, het Unierecht niet de verplichting oplegt om daar gebruik van te maken. Of van die mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, moet aan het oordeel van de betreffende rechter worden overgelaten. De betreffende rechter dient zij oordeel te baseren op criteria die volgen uit de Köbler-zaak. Hiermee geeft het Hof aan dat een zuivere toepassing van het Unierecht niet onbegrensd is. Er moet ook waarde worden gehecht aan het belang van rechtszekerheid, welke door het beginsel van kracht van gewijsde gewaarborgd wordt.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum

In deze zaak speelde de situatie dat een Hongaarse aanbestedende dienst (hierna: aanbestedende dienst) in Hongarije had bekendgemaakt dat het een transportinfrastructuur in het centrum van de nationale commerciële haven wilde ontwikkelen. Hierbij wilde de aanbestedende dienst ondernemers vragen om een voorstel te doen. In deze bekendmaking stonden een aantal voorwaarden vermeld waaraan voldaan moest zijn om in aanmerking te komen voor het uitvoeren van deze opdracht.

Hochtief Solutions (hierna: appellant) had naar aanleiding van deze bekendmaking een voorstel ingediend. Deze werd afgewezen, omdat appellant niet zou voldoen aan de voorwaarde dat er voldoende financiële draagkracht dient te zijn. Vervolgens heeft de appellant bij de arbitragecommissie bezwaar gemaakt en aangevoerd dat de genoemde criteria discriminerend zijn en niet geschikt zijn om de financiële draagkracht van een onderneming te achterhalen. Het bezwaar werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft appellant beroep ingesteld bij de rechter in eerste aanleg. Ook hier oordeelde de rechter dat het criterium niet discriminerend zou zijn. De appellant is doorgegaan met beroep bij de rechter in tweede aanleg en heeft daarnaast een verzoek bij de rechter ingediend om een prejudiciële vraag te stellen. De rechter verzocht een prejudiciële beslissing bij het Hof. Het Hof gaf aan dat het criterium niet persé discriminerend is, mits is voldaan aan evenredigheidseisen. Zodoende werd ook het beroep in tweede aanleg verworpen.

De appellant gaat door naar de hoogste rechter en verzoekt de rechter weer een nieuwe prejudiciële vraag te stellen. Ook hier wordt het beroep verworpen. Daarna gaat de appellant in grondwettelijk beroep. Deze wordt niet-ontvankelijk verklaard. Hiertegen stelt de appellant een verzoek tot herziening in wegens verzuim door de rechter, waarbij appellant aangeeft niet gebruik gemaakt te kunnen hebben van bepalingen uit het Unierecht. Ook deze wordt afgewezen. Het probleem is namelijk dat het vonnis, waarin wordt geweigerd om opnieuw een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof, gezag van gewijsde heeft gekregen. Hierdoor kan de rechter niet zomaar terugkomen op het vonnis. De betreffende rechter stelt een nieuwe prejudiciële vraag aan het Hof. De vraag luidt of een lidstaat verplicht is om een herzieningsverzoek van een in kracht van gewijsde gegane vonnis in te willigen. Ook wil de rechter weten of een lidstaat op grond van het Unierecht verplicht is om een dergelijke mogelijkheid tot herziening op te nemen en schade die is ontstaan door de onrechtmatigheid te vergoeden.

Het Hof geeft aan dat er met het oog op rechtszekerheid geen verplichte mogelijkheid tot herziening van een rechterlijke uitspraak hoeft te zijn in de nationale regels. Indien er geen wettelijke regeling is die voorziet in het terugkomen op een rechterlijke uitspraak, moet er voor de betrokkenen in ieder geval een mogelijkheid zijn om zijn schade, ontstaan door de onrechtmatigheid, te kunnen verhalen. Mist deze mogelijkheid, dan kan de betrokkene geen effectief gebruik kan maken van zijn recht.

 

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten

Er kunnen twee situaties van herziening worden onderscheiden:

1. Een mogelijkheid om terug te komen op besluiten van bestuursorganen die formele rechtskracht hebben gekregen: deze is er in het Nederlands recht, zie onder andere Hofzaak Kühne & Heitz. Het Hof heeft in de Hochtief zaak echter expliciet geoordeeld dat deze mogelijkheid/verplichting niet van toepassing is bij het herzien van rechterlijke uitspraken (die formele rechtskracht hebben gekregen).

2. Een herzieningsmogelijkheid bij rechterlijke uitspraken: in Nederland hebben we    dergelijke herzieningsmogelijkheden. Deze mogelijkheden staan onder andere in artikel 8:88 Algemene wet bestuursrecht, artikel 382 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering. Indien een dergelijke mogelijkheid is geregeld in de wet, moet de rechter na beoordeling van de relevante feiten en als de feiten daartoe aanleiding geven erop terugkomen. Er geldt wel dat de criteria waaraan de rechter toetst of er sprake is van onrechtmatige rechtspraak in Nederland strenger zijn dan de criteria van de Unierechter. Om in lijn met het Unierecht te komen, zouden deze versoepeld moeten worden.

 

Voorstel voor behandeling

 

De ICER-H heeft het fiche vastgesteld en zendt dit fiche met het arrest ter kennisgeving aan de leden van het IOWJZ. Indien nodig kan het fiche ter kennisneming aan hun Ministers worden doorgeleid. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.