C-622/23 rhtb

Contentverzamelaar

C-622/23 rhtb

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak , en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     30 november 2023
Schriftelijke opmerkingen:                     16 januari 2024

Trefwoorden: overeenkomst, annulering, btw

Onderwerp: Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: artikelen 2, 9, 24 en 73.

Feiten:

De partijen hebben in 2018 een overeenkomst van aanneming van werk gesloten, waarin is overeengekomen dat verzoekster, rhtb: projekt gmbh, als aannemer voor verweerster, Parkring 14-16 Immobilienverwertung GmbH, als opdrachtgeefster werkzaamheden zal verrichten. Nadat verzoekster met de werkzaamheden was begonnen, deelde verweerster verzoekster mee dat zij niet langer gebruik wenst te maken van verzoeksters diensten. De reden voor de beëindiging was dat de directeur van verweerster onder andere een offerte bij de andere onderneming had opgevraagd die voordeliger was. Verzoekster heeft een eindafrekening opgesteld wegens ongerechtvaardigde annulering van het werk. De rechter in eerste aanleg heeft de vordering toegewezen. De appelrechter heeft het eerste vonnis gewijzigd en een aanvullende vordering afgewezen. De hoogste federale rechter heeft het beroep in Revision van verweerster verworpen, maar moet nog een uitspraak doen over het beroep in Revision van verzoekster.

Overweging:

Volgens de Oostenrijkse opvatting zou de ingestelde vordering niet aan de btw zijn onderworpen en zou derhalve het beroep in Revision van verzoekster – alleen met betrekking tot de in de vordering opgenomen btw – niet gegrond zijn. Bij de verwijzende rechter rijst, in het licht van de recente rechtspraak van het Hof, twijfel over de verenigbaarheid met het Unierecht over soortgelijke situaties als de onderhavige. Het Hof heeft onder meer geoordeeld dat artikel 2, lid 1, onder c), van richtlijn 2006/112/EG aldus moet worden uitgelegd dat als vergoeding voor een dienst die onder bezwarende titel wordt verricht in de zin van deze bepaling, moeten worden aangemerkt de bedragen die een marktdeelnemer ontvangt wanneer een dienstenovereenkomst op grond waarvan een klant in ruil voor gunstige commerciële voorwaarden een minimumcontractduur moet naleven, om aan die klant te wijten redenen voortijdig wordt beëindigd. Volgens de verwijzende rechter verschillen de feiten van de aangehaalde arresten van het Hof van die van de onderhavige zaak.

Prejudiciële vragen:

Moet artikel 2, lid 1, onder c), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, gelezen in samenhang met artikel 73 van die richtlijn, aldus worden uitgelegd dat het bedrag dat een opdrachtgever aan de aannemer ook dan moet betalen, wanneer het werk niet (volledig) wordt uitgevoerd, maar de aannemer bereid was het werk uit te voeren en hij door aan de opdrachtgever toe te rekenen omstandigheden (bijvoorbeeld de annulering van het werk) is belet om dit te doen, aan de btw is onderworpen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-250/14 Air-France/KLM; C-289/14 Hop!-Brit Air SAS; C-295/17 Meo – Serviços de Comunicações e Multimedia; C-43/19 Vodafone Portugal

Specifiek beleidsterrein: FIN

Gerelateerde documenten