C-632/18 Fonds du Logement de la Région de Bruxelles-Capitale

Contentverzamelaar

C-632/18 Fonds du Logement de la Région de Bruxelles-Capitale

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    05 december 2018
Schriftelijke opmerkingen:                    21 januari 2019

Trefwoorden: financiële instelling; begroting

Onderwerp:

-           Verordening (EU) nr. 549/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Europese Unie;

-           Verordening (EG) nr. 2223/96 van de Raad van 25 juni 1996 inzake het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Gemeenschap;


Feiten:

Met het oog op de goede werking van de Economische en Monetaire Unie heeft de EU zich voorzien van juridische instrumenten voor het toezicht op het begrotingsbeleid van de lidstaten, waaronder het statistisch instrument: Europees systeem van nationale en regionale rekeningen (hierna: ESR). Het eerste ESR, “ESR 95” genaamd, is vastgesteld bij verordening 2223/96. “ESR 2010” is vastgesteld bij verordening 549/2013. In België heeft het Instituut voor de Nationale Rekeningen (hierna: INR) tot taak de door het ESR voorgeschreven statistische gegevens vast te stellen en de marktdeelnemers in te delen in sectoren en subsectoren. Verzoekster is een privaatrechtelijke vennootschap die haar oorsprong vindt in een initiatief van de Gezinsbond uit 1929. Zij bevordert de toegang tot eigendom en huisvesting door gezinnen met een middelgroot of klein inkomen hypothecaire kredieten, transacties inzake bouw of renovatieverkoop, een huurwaarborg of gewestelijke leningen op afbetaling voor de samenstelling van de huurwaarborg aan te bieden. Haar taken zijn door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest erkend als taken van openbaar nut en worden voornamelijk geregeld door de Brusselse Huisvestingscode en de uitvoeringsbesluiten ervan. In eerste instantie had het INR verzoekster op grond van het ESR 95 ingedeeld in de sector financiële instellingen. Vervolgens heeft het INR, bij besluit van 30.03.2015, verzoekster op grond van het ESR 2010 ingedeeld in de sector “overheid”, subsector “deelstaatoverheid” (m.u.v. socialezekerheidsfondsen). Daarvoor heeft het INR achtereenvolgens de autonomie, de zeggenschap en het markt-/nietmarktkarakter van verzoekster onderzocht. Verzoekster is hierdoor onderworpen aan financiële en boekhoudkundige regels van het Brusselse Gewest die met name gelden voor de onder “Deelstaatoverheid” van het ESR vermelde instellingen. Verzoekster meent dat zij door die regels in haar handelingsvrijheid wordt beperkt. Zij betwist haar indeling onder “overheid” en heeft daarom bij de Raad van State een beroep tot nietigverklaring van het besluit van 30.03.2015 van het INR ingediend.


Overweging:

De benadering van het INR berust op de bewering dat “zodra een eenheid die onder zeggenschap van de overheid staat, de kenmerken van een financiële instelling binnen concernverband vertoont, niet als een financiële intermediair wordt beschouwd […]”. Om hierover uitspraak te doen, moet worden uitgemaakt of de bepalingen van het ESR 2010 die bewering staven. Bijgevolg dient de eerste prejudiciële vraag aan het Hof te worden voorgelegd. Voorts vraagt verzoekster zich af of de door het INR aangevoerde gronden om verzoekster aan te merken als een financiële instelling binnen concernverband, wettig zijn. Het besluit preciseert dat het begrip “afhankelijkheid verder gaat dan de definitie van zeggenschap volgens het ESR, die het algemene beleid van een eenheid betreft. [Het] betreft de speelruimte die [aan de eenheid] wordt gelaten voor het dagelijks beheer van haar activiteiten”. Om uitspraak te doen over de wettigheid van deze gronden, dient aan het Hof de tweede prejudiciële vraag te worden voorgelegd


Prejudiciële vragen:

1. Moeten de punten 2.22, 2.23, 2.27, 2.28 en 20.33 van verordening (EU) nr. 549/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen aldus worden uitgelegd dat een afzonderlijke institutionele eenheid die onder zeggenschap van een overheid staat, als een niet-markteenheid moet worden beschouwd en derhalve onder de sector overheid valt indien zij de kenmerken van een financiële instelling binnen concernverband vertoont, zonder dat het criterium inzake haar blootstelling aan het risico hoeft te worden onderzocht?

2. Kan een eenheid die onder zeggenschap van een overheid functioneert, worden aangemerkt als een financiële instelling binnen concernverband in de zin van de punten 2.21 tot en met 2.23, 2.27 en 2.28 van verordening (EU) nr. 549/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen:

a)         op grond dat de regeling door deze overheid van haar activiteit haar de controle over haar activa ontneemt, terwijl zij op grond van die regeling verder kan beslissen over de verlening van de hypothecaire leningen die zij toekent en over de duur, het bedrag en bepaalde voorwaarden van deze leningen, met dien verstande dat andere elementen en met name de rentevoet van die leningen door de overheid worden bepaald;

b)         op grond dat, onder andere, de door die overheid verleende waarborg voor de leningen die zij aangaat, haar de controle over haar passiva ontneemt, zonder dat het doel en de gevolgen van die waarborg worden onderzocht op basis van de kenmerken van de eenheid die onder zeggenschap van een overheid functioneert in het onderhavige geval en de onderliggende economische realiteit?


Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: FIN; EZK
 

Gerelateerde documenten