C-646/20 Senatsverwaltung für Inneres und Sport
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 28 januari 2021 Schriftelijke opmerkingen: 14 maart 2021
Trefwoorden : bevoegdheid; huwelijkszaken; familierecht; echtscheiding; Brussel II bis-verordening
Onderwerp :
Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000 (hierna: Brussel II bis-verordening);
Feiten:
TB heeft de Duitse en de Italiaanse nationaliteit, terwijl haar echtgenoot alleen Italiaans staatsburger is. Zij zijn op 20-09-2013 in Berlijn gehuwd, hetgeen in het huwelijksregister is ingeschreven. Op 30-03-2017 zijn zij verschenen voor de burgerlijke stand in Italië en hebben zij verklaard geen minderjarige of hulpbehoevende meerderjarige kinderen te hebben, onderling geen overeenkomsten tot overdracht van vermogen aan te gaan en in goed overleg te willen scheiden. Deze verklaring hebben zij op 11-05-2017 persoonlijk bevestigd voor de burgerlijke stand. Op 15-02-2018 zijn zij aldaar opnieuw verschenen en hebben zij te kennen gegeven dat zij hun huwelijk wensten te ontbinden. Nadat zij deze verklaringen op 26-04-2018 tegenover de burgerlijke stand hadden bevestigd, heeft de burgerlijke stand TB op 02-07-2018 een certificaat als bedoeld in artikel 39 van de Brussel II bis-verordening afgegeven, waarin de ontbinding van het huwelijk met ingang van 15-02-2018 wordt bevestigd. TB heeft de betreffende burgerlijke stand in Berlijn verzocht deze ontbinding in te schrijven in het Duitse huwelijksregister. De burgerlijke stand twijfelt echter of voor de inschrijving eerst een erkenning op grond van §107 FamFG is vereist. Daarom is de zaak ter beslissing aan de rechter in eerste aanleg voorgelegd. De rechter in eerste aanleg heeft de burgerlijke stand gelast de buitengerechtelijke huwelijksontbinding van 15 februari 2018 pas aan de inschrijving in het huwelijksregister toe te voegen nadat zij door de bevoegde autoriteit is erkend overeenkomstig §107(1) FamFG. Het daarop door TB ingestelde hoger beroep was succesvol. De hoogste rechterlijke instantie van de deelstaat heeft de burgerlijke stand gelast de inschrijving in het huwelijksregister niet afhankelijk te maken van de voorafgaande erkenning door de bevoegde autoriteit van de ontbinding van het huwelijk in Italië. Daartegen heeft de bevoegde autoriteit, het Duitse ministerie voor binnenlandse zaken en sport die toezicht houdt op de burgerlijke stand, bij de de hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken cassatieberoep ingesteld.
Overweging:
De vraag rijst of de ontbinding van het huwelijk door middel van gelijkluidende verklaringen van de echtelieden voor de ambtenaar van de burgerlijke stand naar Italiaans recht binnen de werkingssfeer van de Brussel II bis-verordening valt. Zo niet, dan zou het cassatieberoep van de toezichthouder op de burgerlijke stand gegrond zijn en zou de ontbinding van het huwelijk in Italië alleen na de erkenning daarvan door de bevoegde autoriteit kunnen worden ingeschreven in het Duitse huwelijksregister. Deze vraag wordt in de literatuur verschillend beantwoord.
Prejudiciële vragen:
1. Is de ontbinding van een huwelijk op grond van artikel 12 van het Italiaanse wetgevend besluit (Decreto Legge) nr. 132 van 12 september 2014 (DL nr. 132/2014) een uitgesproken echtscheiding in de zin van de Brussel II bis-verordening?
2. Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, moet de ontbinding van een huwelijk op grond van artikel 12 van het Italiaanse wetgevend besluit (Decreto Legge) nr. 132 van 12 september 2014 (DL nr. 132/2014) dan worden behandeld overeenkomstig de regeling van artikel 46 van de Brussel II bisverordening inzake authentieke akten en overeenkomsten?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C ‑ 372/16;
Specifiek beleidsterrein: JenV