C-655/24 Latranov
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 16 december 2024 Schriftelijke opmerkingen: 2 februari 2025
Trefwoorden: inbeslagneming; alcoholgebruik, evenredigheidsbeginsel, toegang tot de rechter
Onderwerp: - Richtlijn (EU) 2024/1260 van het Europees Parlement en de Raad van 24 april 2024 betreffende ontneming en confiscatie van vermogensbestanddelen: artikel 3, lid 3; - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: artikelen 17, 49 en 52; - Kaderbesluit 2005/212/JBZ van de Raad van 24 februari 2005 inzake de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, alsmede van de daarbij gebruikte hulpmiddelen en de door middel daarvan verkregen voorwerpen: artikelen 2 en 4.
Feiten: De zaak gaat over een veroordeelde persoon, genaamd ‘EZ’. Hij is schuldig bevonden aan het besturen van een motorvoertuig onder invloed van alcohol. Op grond van het nationale recht moeten voertuigen worden geconfisqueerd door de staat na een verkeersovertreding waarbij de bestuurder onder invloed was van alcohol en/of verdovende middelen. BS is de echtgenote van EZ, en zij is 50% eigenaar van het voertuig dat nu moet worden geconfisqueerd. Zij heeft geen mogelijkheid gekregen om deel te nemen aan de strafprocedure.
Overweging: De verwijzende rechter stelt dat een nationale regeling die voorziet in de verplichte inbeslagneming van een motorvoertuig bij verkeersovertredingen begaan na het gebruik van alcohol en/of verdovende middelen, in strijd zou kunnen zijn met het Unierecht, en in het bijzonder met het evenredigheidsbeginsel in de zin van artikelen 49 en 52 Handvest. Daarnaast voorziet de nationale regel niet in de mogelijkheid voor derden te goeder trouw die een eigendomsrecht bezitten op een goed dat ten gunste van de staat moet worden geconfisqueerd om deel te nemen aan de strafprocedure. Dat acht de verwijzende rechter ook in strijd met het Unierecht, specifiek met het recht op toegang tot de rechter.
Prejudiciële vragen: 1. Zijn richtlijn (EU) 2024/1260 van het Europees Parlement en de Raad van 24 april 2024 betreffende ontneming en confiscatie van vermogensbestanddelen, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie of kaderbesluit 2005/212/JBZ van de Raad van 24 februari 2005 inzake de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, alsmede van de daarbij gebruikte hulpmiddelen en de door middel daarvan verkregen voorwerpen, van toepassing op verkeersovertredingen die zijn begaan na het gebruik van alcohol en/of verdovende middelen?
2. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, vormt het motorvoertuig dan een hulpmiddel dat is gebruikt om het strafbare feit te plegen in de zin van artikel 3, lid 3, van richtlijn (EU) 2024/1260? 3. Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord, is het evenredigheidsbeginsel krachtens de artikelen 49 en 52 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie dan van toepassing op de confiscatie van het voertuig?
4. Moet artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling als die van artikel 306, lid 1, punt 1, van het wetboek van strafvordering van de Republiek Bulgarije op grond waarvan een motorvoertuig dat is gebruikt om een strafbaar feit te plegen, ten gunste van de staat kan worden geconfisqueerd of de geldswaarde daarvan [aan de staat] kan worden toegekend, wanneer een deel van de eigendom van het motorvoertuig toebehoort aan een andere persoon dan degene die het strafbare feit heeft gepleegd, zonder dat die derde de mogelijkheid wordt geboden om partij te zijn in die procedure en zonder dat die derde een rechtstreekse toegang tot de rechter wordt gewaarborgd[?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: -
Specifiek beleidsterrein: JenV