C-666/24 Associacio Catalana de Victimes dOrganizaciones Terroristas (ACVOT)

Contentverzamelaar

C-666/24 Associacio Catalana de Victimes dOrganizaciones Terroristas (ACVOT)

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     12 december 2024
Schriftelijke opmerkingen:                     28 januari 2024

Trefwoorden: terrorisme, amnestie, rechtszekerheid, loyale samenwerking

Onderwerp: 
-    Verdrag betreffende de Europese Unie: artikel 2, artikel 4, leden 2 en 3, en artikel 6;
-    Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie: artikel 20, lid 2, onder a), artikel 21 en artikel 83;
-    Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: artikelen 20, 21 en 47;
-    Richtlijn 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 inzake terrorismebestrijding en ter vervanging van kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad en tot wijziging van besluit 2005/671/JBZ van de Raad, overwegingen 2, 3, 6, 8, 34, 35 en 39, artikel 1, artikel 2, lid 3, artikel 3, lid 1, onder d) en f), en lid 2, artikel 4; artikel 13, artikel 14 en artikel 15, leden 1 tot en met 3.

Feiten:
Deze zaak ziet op een strafprocedure waarbij twaalf verweerders het plegen van terroristische misdrijven ten laste wordt gelegd. Nadat de tenlasteleggingen waren ingediend, is de Spaanse wet ‘LOA’ op 11 juni 2024 in werking getreden. Deze wet bevat een gratiemaatregel waarbij amnestie wordt verleend aan personen die, kort gezegd, strafrechtelijke aansprakelijkheid hebben door mee te werken aan de onafhankelijkheid van Catalonië. De wet kent een aantal uitzonderingen, maar de terroristische misdrijven die door verweerders zijn gepleegd worden niet uitgezonderd van de gratiemaatregel omdat de feiten die verband houden met terrorisme daarvoor ‘opzettelijk ernstige schendingen van de mensenrechten [moeten] hebben veroorzaakt’. Op grond van de LOA kan er in casu dus gratie worden verleend.

Overweging:
De verwijzende rechter heeft twijfels over de verenigbaarheid van de LOA met het Unierecht. De strafbare feiten vallen zoals genoemd onder de werkingssfeer van de nationale wet, maar de feiten vallen eveneens onder de werkingssfeer van richtlijn 2017/541. Op grond van die richtlijn moeten lidstaten maatregelen nemen om te zorgen dat het leiden van, en het deelnemen aan activiteiten van een terroristische groepering strafbaar wordt gesteld. De verwijzende rechter stelt dat de LOA het onmogelijk maakt om de acties te vervolgen, en vraagt zich af of de richtlijn zich verzet tegen de nationale wet. 

Prejudiciële vragen:
Eerste vraag: Moet richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 inzake terrorismebestrijding en ter vervanging van kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad en tot wijziging van besluit 2005/671/JBZ van de Raad aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale wet zoals Ley Orgánica 1/2024, de 10 de junio, de amnistía para la normalización institucional, política y social en Cataluña [organieke wet 1/2024 van 10 juni 2024 inzake amnestie ten behoeve van de normalisering van de institutionele, politieke en sociale situatie in Catalonië], die verhindert dat personen die actief deelnemen aan de activiteiten van een terroristische groepering worden vervolgd en dat, in voorkomend geval, aan hen strafrechtelijke sancties worden opgelegd, waardoor hun strafrechtelijke aansprakelijkheid komt te vervallen?

Tweede vraag: Moet richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 inzake terrorismebestrijding en ter vervanging van kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad en tot wijziging van besluit 2005/671/JBZ van de Raad, in het bijzonder artikel 13 daarvan, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale wet zoals organieke wet 1/2024 van 10 juni 2024 inzake amnestie ten behoeve van de normalisering van de institutionele, politieke en sociale situatie in Catalonië, die verhindert dat personen die actief deelnemen aan de activiteiten van een terroristische groepering worden vervolgd en dat, in voorkomend geval, aan hen strafrechtelijke sancties worden opgelegd, waardoor hun strafrechtelijke aansprakelijkheid komt te vervallen, door voor strafbaarheid, naast de deelname aan de terroristische groepering, het aanvullende vereiste te stellen dat zij daadwerkelijk en opzettelijk ernstige schendingen van de mensenrechten hebben veroorzaakt? 

Derde vraag: Moet richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 inzake terrorismebestrijding en ter vervanging van kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad en tot wijziging van besluit 2005/671/JBZ van de Raad aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale wet zoals organieke wet 1/2024 van 10 juni 2024 inzake amnestie ten behoeve van de normalisering van de institutionele, politieke en sociale situatie in Catalonië, die met betrekking tot terroristische misdrijven en misdrijven in verband met een terroristische groepering als bedoeld in voornoemde richtlijn een onderscheid maakt tussen het al dan niet daadwerkelijk en opzettelijk veroorzaken van ernstige schendingen van de mensenrechten, zodat dit onderscheid het mogelijk maakt dat sommige van deze terroristische misdrijven of misdrijven in verband met een terroristische groepering aan strafrechtelijke aansprakelijkheid worden onttrokken? 

Vierde vraag: Moet het beginsel van rechtszekerheid in het Unierecht, zoals neergelegd in de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen nationale wetgeving, zoals organieke wet 1/2024 van 10 juni 2024 inzake amnestie ten behoeve van de normalisering van de institutionele, politieke en sociale situatie in Catalonië, die aan de vrijstelling van strafrechtelijke aansprakelijkheid door middel van amnestie voor personen die worden beschuldigd van gedragingen die kunnen vallen binnen de werkingssfeer van richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 inzake terrorismebestrijding en ter vervanging van kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad en tot wijziging van besluit 2005/671/JBZ van de Raad, de voorwaarde verbindt dat deze personen niet opzettelijk ernstige schendingen van de mensenrechten hebben veroorzaakt, in het bijzonder die welke vallen onder de artikelen 2 en 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en het internationaal humanitair recht, zonder te specificeren welke handelingen dergelijke schendingen vormen of welke drempel van ernst moet worden overschreden om de amnestie buiten werking te stellen? Subsidiair, is een regeling als die van organieke wet 1/2024 van 10 juni 2024 inzake amnestie ten behoeve van de normalisering van de institutionele, politieke en sociale situatie in Catalonië, die onnauwkeurige objectieve en subjectieve parameters vaststelt om te bepalen of er al dan niet sprake is van strafrechtelijke aansprakelijkheid, onverenigbaar met de Unierechtelijke beginselen van gewettigd vertrouwen en rechtszekerheid? 

Vijfde vraag: Moet richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 inzake terrorismebestrijding en ter vervanging van kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad en tot wijziging van besluit 2005/671/JBZ van de Raad aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale wet, zoals organieke wet 1/2024 van 10 juni 2024 inzake amnestie ten behoeve van de normalisering van de institutionele, politieke en sociale situatie in Catalonië, die verhindert dat personen die met terroristisch oogmerk explosieven vervaardigen, bezitten, verwerven, vervoeren, leveren of gebruiken, worden vervolgd en dat, in voorkomend geval, aan hen strafrechtelijke sancties worden opgelegd, waardoor hun strafrechtelijke aansprakelijkheid komt te vervallen? 

Zesde vraag: Moet richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 inzake terrorismebestrijding en ter vervanging van kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad en tot wijziging van besluit 2005/671/JBZ van de Raad aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale wet, zoals organieke wet 1/2024 van 10 juni 2024 inzake amnestie ten behoeve van de normalisering van de institutionele, politieke en sociale situatie in Catalonië, die in de weg staat aan de vervolging van en, in voorkomend geval, het opleggen van strafrechtelijke sancties aan personen – waardoor hun strafrechtelijke aansprakelijkheid komt te vervallen – die met terroristisch oogmerk beginnen met de uitvoering van gewelddadige acties door het bepalen van doelwitten die massaal moeten worden vernietigd als zijnde representatief voor het in strijd zijn met de ideologie van de terroristische groepering, door het in de gaten houden of het fotograferen van openbare plaatsen die vernietigd moeten worden – in het bijzonder de hoofdkwartieren van het Ministerio Fiscal (openbaar ministerie), de Fuerzas y Cuerpos de Seguridad del Estado (veiligheidstroepen en -korpsen), autonome instellingen of politievoertuigen –, teneinde te zorgen voor de juiste uitvoering van het gewelddadige plan dat de terroristische groepering heeft beraamd met als doel deze vernietiging met succes uit te voeren? 

Zevende vraag: Moeten het in de rechtspraak van het Hof neergelegde beginsel van voorrang van het Unierecht en het in artikel 4, lid 3, VEU neergelegde beginsel van loyale samenwerking aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen nationale wetgeving, zoals organieke wet 1/2024van 10 juni 2024 inzake amnestie ten behoeve van de normalisering van de institutionele, politieke en sociale situatie in Catalonië, die personen die worden beschuldigd van gedragingen die kunnen vallen binnen de werkingssfeer van richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 inzake terrorismebestrijding en ter vervanging van kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad en tot wijziging van besluit 2005/671/JBZ van de Raad vrijstelt van strafrechtelijke aansprakelijkheid door middel van amnestie? 

Achtste vraag: Moeten de artikelen 20 en 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen nationale wetgeving, zoals organieke wet 1/2024 van 10 juni 2024 inzake amnestie ten behoeve van de normalisering van de institutionele, politieke en sociale situatie in Catalonië, die personen die in Spanje worden beschuldigd van strafbare feiten die kunnen vallen binnen de werkingssfeer van richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 inzake terrorismebestrijding en ter vervanging van kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad en tot wijziging van besluit 2005/671/JBZ van de Raad, vrijstelt van strafrechtelijke aansprakelijkheid door middel van amnestie, wegens het ideologische doel dat met deze strafbare feiten wordt nagestreefd? 

Negende vraag: Moeten artikel 4, lid 2, VEU en de artikelen 20, lid 2, onder a), en 21, lid 1, VWEU aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen nationale wetgeving, zoals organieke wet 1/2024 van 10 juni 2024 inzake amnestie ten behoeve van de normalisering van de institutionele, politieke en sociale situatie in Catalonië, die personen die van terrorisme worden beschuldigd, door middel van amnestie vrijstelt van strafrechtelijke aansprakelijkheid omdat de daden zijn gepleegd met het doel een deel van het nationale grondgebied van die lidstaat af te scheiden?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-665/20 PPU X; C-226/04 en C-228/04 La Cascina e.a.; C-157/21 Polen/Parlement en Raad; C-184/19 Hecta Viticol; C-430/21 RS; C-262/20 Glavna direktsia Pozharna bezopasnost i zashtita na naselenieto.

Specifiek beleidsterrein: JenV

Gerelateerde documenten