C-673/19 M e.a.

Contentverzamelaar

C-673/19 M e.a.

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement: 1 november 2019
Schriftelijke opmerkingen: 18 december 2019

Trefwoorden : vreemdelingen; verwijdering; in bewaring stelling; terugkeerbesluit; internationale bescherming

Onderwerp :

• Richtlijn 2008/115/EG over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven

 

Feiten:

Vreemdeling M heeft een verzoek om internationale bescherming ingediend, dat de staatssecretaris bij besluit van 28-02-2018 niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat M in Bulgarije een geldige vluchtelingenstatus heeft. In dat besluit heeft de staatssecretaris M opgedragen onmiddellijk naar het grondgebied van Bulgarije te vertrekken en daarbij vermeld dat hij verwijdering riskeert indien hij niet aan de opdracht voldoet. M heeft niet aan die opdracht voldaan. Daarom heeft de staatssecretaris hem krachtens artikel 59, lid 2, van de Vreemdelingenwet 2000 in bewaring gesteld, om zijn vertrek naar Bulgarije te waarborgen. De staatssecretaris heeft M in bewaring gesteld zonder eerst een terugkeerbesluit te nemen. Dit was volgens de staatssecretaris niet nodig, en de rechtbank heeft hem daarin gelijk gegeven. In beroep bij de verwijzende rechter betwijfeld M deze overweging van de rechtbank.

 

Overweging:

De verwijzende rechter heeft twijfels met betrekking tot de gang van zaken bij de rechtbank. De verwijzende rechter komt tot twee mogelijke uitkomsten. De eerste optie, waarin de Terugkeerrichtlijn zo wordt uitgelegd dat nationaalrechtelijke normen die voorzien in maatregelen gericht op het vertrek van onderdanen van derde landen naar andere lidstaten waar zij internationale bescherming genieten, buiten het toepassingsgebied van de Terugkeerrichtlijn vallen, heeft tot gevolg dat Nederland vrij is om het vertrek - naar de lidstaat waar de vreemdelingen in het bezit zijn van een geldige vluchtelingenstatus of subsidiaire beschermingsstatus- en de inbewaringstelling met het oog op dit vertrek krachtens nationale wetgeving te regelen en uit te voeren. De tweede optie betekent dat de Terugkeerrichtlijn wel van toepassing is op deze zaken. De nationale wetgeving kan ook in deze gevallen worden toegepast, maar alleen als die gunstiger is voor de vreemdelingen en ook verenigbaar is met de Terugkeerrichtlijn.

 

Prejudiciële vraag:

Staat de Terugkeerrichtlijn, met name de artikelen 3, 4, 6 en 15, eraan in de weg dat een vreemdeling die internationale bescherming geniet in een andere EU lidstaat, krachtens nationale wetgeving in bewaring wordt gesteld, gegeven het feit dat met die inbewaringstelling verwijdering naar die andere lidstaat wordt beoogd en om die reden eerst een opdracht was gegeven te vertrekken naar het grondgebied van die lidstaat maar vervolgens geen terugkeerbesluit is genomen?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-329/11)

Specifiek beleidsterrein: JenV, JenV DMB