C-680/15 en C-681/15, Asklepios Kliniken Langen-Seligenstadt GmbH / Ivan Felja en Vittoria Graf

Contentverzamelaar

C-680/15 en C-681/15, Asklepios Kliniken Langen-Seligenstadt GmbH / Ivan Felja en Vittoria Graf

Signaleringsfiche

Arrest van het Hof van 27 april 2017, zaken C-680/15 en C-681/15, Asklepios Kliniken Langen-Seligenstadt GmbH / Ivan Felja en Vittoria Graf

Sleutelwoorden

Overgang van onderneming – Behoud van de rechten van de werknemers – Richtlijn 2001/23/EEG – Artikel 3 – Arbeidsovereenkomst – Wettelijke regeling van een lidstaat op grond waarvan bedingen mogen worden vastgesteld die verwijzen naar collectieve arbeidsovereenkomsten die dateren van na de overgang – Tegenwerpbaarheid aan de verkrijger

Betrokken departementen

BZK, EZ, SZW, V&J

Beleidsrelevantie

In individuele arbeidsovereenkomsten is soms bepaald dat voor de arbeidsverhouding niet alleen de toepasselijke lopende collectieve arbeidsovereenkomst (cao) geldt, maar ook elke toekomstige wijziging of vervanging daarvan. Dit wordt een dynamisch incorporatiebeding genoemd. Een bepaling die alleen de lopende cao op de arbeidsverhouding van toepassing verklaard, wordt een statisch incorporatiebeding genoemd.

Volgens het Hof staat richtlijn 2001/23 er niet aan in de weg dat bij overgang van onderneming een dynamisch incorporatiebeding in de arbeidsovereenkomst van een werknemer met de overdragende werkgever ook geldt ten aanzien van de nieuwe werkgever, als het nationale recht de nieuwe werkgever de mogelijkheid biedt om na de overgang - met instemming van de werknemer of eenzijdig - de arbeidsvoorwaarden te wijzigen met het oog op zijn toekomstige economische activiteit. In dat geval worden de belangen van de werknemers en die van de nieuwe werkgever geacht in evenwicht te zijn. Is die mogelijkheid er voor de nieuwe werkgever niet, dan verliest een dynamisch incorporatiebeding na overgang van onderneming zijn dynamische karakter en wordt het ‘statisch’.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum

Felja en Graf werken in een ziekenhuis. In hun individuele arbeidsovereenkomsten is een ‘dynamisch’ incorporatiebeding opgenomen. Het onderdeel van het ziekenhuis waar zij werken gaat over op Asklepios. Asklepios is geen lid van de werkgeversorganisatie die partij is bij de desbetreffende cao’s en acht zich daarom alleen gebonden aan de ten tijde van de overgang geldende arbeidsvoorwaarden. In het kader van een nationale procedure hierover vraagt de Duitse rechter het Hof om uitleg van de Europese regelgeving inzake overgang van onderneming. Houdt die regelgeving in dat de nieuwewerkgever gebonden is aan een tussen de overdragende werkgever en een werknemer op basis van contractsvrijheid overeengekomen dynamisch beding, als het nationale recht de nieuwe werkgever mogelijkheden biedt voor aanpassingen?

Eerder heeft het Hof met betrekking tot een statisch incorporatiebeding geoordeeld dat dit de nieuwe werkgever niet bindt aan volgende cao’s. Niettemin staat richtlijn 2001/23 er volgens het Hof niet aan in de weg dat een werkgever en een werknemer op basis van contractsvrijheid een dynamisch incorporatiebeding overeenkomen. Bij overgang van onderneming is de nieuwe werkgever hieraan in beginsel ook gebonden.

De richtlijn beoogt echter niet alleen de belangen van werknemers te beschermen. Het doel is ook een billijk evenwicht te verzekeren tussen de belangen van de werknemers en de nieuwe werkgever. In het licht van de vrijheid van ondernemerschap moet de nieuwe werkgever dus met het oog op zijn toekomstige economische activiteit na de overgang wel wijzigingen in de geldende  arbeidsvoorwaarden kunnen doorvoeren. Wanneer - zoals in Duitsland - het nationale recht mogelijkheden biedt om de ten tijde van de overgang geldende arbeidsvoorwaarden van de werknemers na de overgang met instemming van de werknemer (consensueel) of eenzijdig te wijzigen, is aan dit vereiste voldaan. De nationale rechter moet bepalen of de betrokken aanpassingsmogelijkheden bestaan dan wel doeltreffend zijn. Deze is als enige bevoegd om de feiten te beoordelen en de nationale wetgeving uit te leggen

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten voor het beleid, wetgeving, rechtspraak of rechtspraktijk op nationaal of Europees niveau

Dit arrest is het derde arrest over de reikwijdte van incorporatiebedingen na een overgang van onderneming waarbij de nieuwe werkgever niet gebonden is aan de cao die de arbeidsverhouding van de overgenomen werknemers beheerst.

In het arrest Werhof (C-499/04) bepaalde het Hof dat een (statisch) incorporatiebeding in een individuele arbeidsovereenkomst met betrekking tot een voor de overdragende werkgever bindende cao, een nieuwe werkgever die niet aan die cao is gebonden niet kan binden aan volgende versies van die cao. Hieruit werd in de praktijk over het algemeen afgeleid dat de reikwijdte van een incorporatiebeding na overgang van onderneming beperkt is tot de - ten tijde van de overgang - lopende cao.

In het arrest Parkwood (C-426/11) oordeelde het Hof dat richtlijn 2001/23 zich ertegen verzet dat een nieuwe werkgever die niet gebonden is aan de ten tijde van de overgang geldende cao, na de overgang door een dynamisch incorporatiebeding in de arbeidsovereenkomst van de overgenomen werknemers ook gebonden zou worden aan volgende versies van die cao. Deze nieuwe werkgever kan immers geen invloed uitoefenen op cao-onderhandelingen die na de overgang plaatsvinden, aldus het Hof. Een dynamisch incorporatiebeding werd dus in die situatie na overgang van onderneming ook ‘statisch’.

Met dit arrest brengt het Hof een nuancering aan op deze eerdere jurisprudentie. Volgens het Hof staat richtlijn 2001/23 er niet aan in de weg dat een tussen de overdragende werkgever en een werknemer in de arbeidsovereenkomst overeengekomen dynamisch incorporatiebeding ook geldt ten aanzien van de nieuwe werkgever, als het nationale recht mogelijkheden biedt om de ten tijde van de overgang geldende arbeidsvoorwaarden van de werknemers na de overgang consensueel (met instemming van de werknemer) of eenzijdig te wijzigen met het oog op zijn toekomstige economische activiteit. In dat geval worden de belangen van de werknemers en de ondernemersbelangen van de nieuwe werkgever in evenwicht geacht. Zijn die mogelijkheden er niet, dan verliest een dynamisch incorporatiebeding na overgang van onderneming zijn dynamische karakter (en wordt statisch, zoals in Parkwood). Het arrest noopt op zich niet tot wijziging van de Nederlandse regels met betrekking tot overgang van onderneming.

In het Nederlandse recht zijn dergelijke wijzigingsmogelijkheden aanwezig:

  • Het is in zijn algemeenheid mogelijk om met wederzijdse instemming aanpassingen te plegen in (arbeids)overeenkomsten.

  • Artikel 7:613 BW biedt een werkgever de mogelijkheid om de arbeidsvoorwaarden te wijzigen in geval van zwaarwegende bedrijfseconomische of organisatorische omstandigheden. Hiervoor gelden strikte voorwaarden: er moet sprake zijn van een schriftelijk beding tot eenzijdige wijziging van arbeidsvoorwaarden in de arbeidsovereenkomst en van een zodanig zwaarwichtig belang van de werkgever bij wijziging dat het door de wijziging geschade belang van de werknemer daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken. Het in artikel 7:611 BW neergelegde beginsel van goed werkgever- en werknemerschap leidt er toe dat het weigeren mee te werken aan een wijziging van de arbeidsovereenkomst onder omstandigheden in strijd kan zijn met de redelijkheid en de billijkheid. De nationale jurisprudentie hierover heeft betrekking op gewijzigde omstandigheden. Of daartoe ook de situatie behoort waarin de ondernemer/ verkrijger aanleiding ziet om “overgenomen” arbeidsvoorwaarden aan te passen, is (nog) niet duidelijk.

  • Op grond van artikel 6:258 BW kunnen partijen bij een overeenkomst de rechter verzoeken de gevolgen van een overeenkomst te wijzigen. Dit artikel heeft betrekking op onvoorziene omstandigheden.

  • Een werkgever kan ook een beroep doen op artikel 6:248, lid 2, BW, dat bepaalt dat een als gevolg van een overeenkomst geldende regel niet van toepassing is voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaarzou zijn. Beide artikelen worden door de rechter met terughoudendheid toegepast .

    Het arrest geeft geen duidelijkheid over in hoeverre bestaande mogelijkheden ook doeltreffend moeten zijn, omdat het volgens het Hof aan de nationale rechter is om zich hierover uit te spreken. De rechtspraktijk zal dus moeten uitwijzen of deze aanpassingsmogelijkheden voor de nieuwe werkgever voldoende zijn om het incorporatiebeding zijn dynamische karakter te doen behouden.

 

De richtlijn is momenteel al van toepassing op een privaat - publieke overgang van onderneming (deprivatisering). Bij een publiek - private overgang van onderneming (privatisering) is de richtlijn nu alleen van toepassing, voor zover het personeel betreft dat op basis van een privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst werkzaam is bij een overheidsbedrijf. Dit verandert bij de inwerkingtreding van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra) en daardoor voor ambtenaren het (private) arbeidsrecht gaat gelden. Daarmee dient rekening te worden gehouden.

Voorstel voor behandeling

De ICER-H heeft het fiche vastgesteld en zendt dit fiche en het arrest ter kennisgeving aan de leden van het IOWJZ. Indien nodig kan het fiche ter kennisname aan hun Ministers worden doorgeleid.