C-690/15 De Lobkowicz
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 16 februari 2016 Concept schriftelijke opmerkingen: 02 maart 2016 Schriftelijke opmerkingen: 02 april 2016 Trefwoorden: vrij verkeer werknemers; EU-ambtenaar; belastingen; sociale zekerheidsheffingen; bevoegdheidsverdeling Onderwerp: - VWEU artikel 45 (vrij verkeer werknemers)
Verzoeker werkt als ambtenaar in vaste dienst bij de EURCIE en heeft fiscale woonplaats in FRA. Hij heeft een verzoek ingediend bij de Rb Rouen tot vrijstelling/terugbetaling van de algemene sociale bijdrage waaraan hij tussen 2008 – 2011 is onderworpen voor inkomsten uit grondbezit. Dit verzoek is, na toegekende belastingverlichting, 13-12-2013 ‘voor het overige’ afgewezen. Verzoeker gaat in beroep, stellende dat hem als migrerend werknemer die geen beroep kan doen op socialezekerheidsuitkeringen van de EULS, geen sociale heffingen kunnen worden opgelegd. Verweerder (MinFIN) stelt dat het hier niet om een sociale bijdrage gaat maar om reguliere belastingen op inkomsten uit vermogen. Vo. 1408/71 is niet van toepassing op personen die zijn aangesloten bij een regeling van sociale zekerheid van een internationale organisatie.
De verwijzende FRA rechter (Hof van Beroep Douai) stelt vast dat op grond van de FRA belastingwet fysieke personen die hun fiscale woonplaats in FRA hebben onderworpen zijn aan een ‘algemene sociale bijdrage (ASB) over inkomsten uit vermogen’, een ‘sociale heffing’ van een bepaald percentage plus een wettelijke aanvullende bijdrage. Dit zijn ‘belastingen’ in de zin van het FRA recht. Hij refereert aan het arrest in zaak C-623/13 maar stelt ook vast dat verzoeker verplicht is aangesloten bij het stelsel van sociale zekerheid van de EU. Verzoeker stelt weliswaar dat zijn onderwerping aan bedoelde bijdragen in strijd is met het beginsel van vrij verkeer werknemers, maar dat artikel geeft geen criteria voor verdeling van bevoegdheid tussen instellingen en EULS voor wat betreft de financiering van de uitkeringen van sociale zekerheid of de bijzondere geldelijke uitkeringen waarvoor geen bijdrage wordt betaald. Voor de verwijzende rechter rijst dan ook de vraag of een beginsel van het Unierecht zich bij het ontbreken van dergelijke maatregelen ertegen verzet dat een ambtenaar van de EURCIE onderworpen wordt aan de betwiste sociale bijdragen over inkomsten uit grondbezit die in een EULS zijn genoten. Hij legt de volgende vraag aan het HvJEU voor: “Verzet een beginsel van het Unierecht zich ertegen dat een ambtenaar van de Europese Commissie wordt onderworpen aan een algemene sociale bijdrage, aan de sociale heffing en aan de bij die heffing komende bijdragen, tegen het percentage van 0,3 % en 1,1 %, over de in een lidstaat van de Europese Unie genoten inkomsten uit grondbezit?” Aangehaalde jurisprudentie: C-623/13 De Ruijter Specifiek beleidsterrein: SZW, FIN