C-695/21 Recreatieprojecten Zeeland e.a.
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 5 januari 2022 Schriftelijke opmerkingen: 22 februari 2022
Trefwoorden : kansspelinrichtingen, reclameverbod, uitbaters
Onderwerp : Art. 56, eerste lid VWEU
Feiten:
Verzoeksters in de zaken zijn uitbaters van een kansspelinrichting. Verweerster is de Belgische staat. Elk van de voormelde kansspelinrichtingen is gevestigd in Nederland. Van 03-12-2018 tot 25-06-2019 werd er op Belgisch grondgebied door middel van fysieke dragers reclame gemaakt voor de inrichtingen. Aan verzoeksters werd door de kansspelcommissie, zijnde een orgaan van verweerster in toepassing van de Kansspelwet een administratieve geldboete opgelegd, wegens inbreuken die door hen zouden zijn gemaakt. Door de bepalingen in deze wet wordt met andere woorden een algemeen verbod in het leven geroepen - behoudens onwetendheid van de overtreder - op het maken van reclame voor kansspelinrichtingen, met als enige uitzondering de kansspelinrichtingen waarvoor door de kansspelcommissie een vergunning werd verleend. Het ligt voor de hand dat het territoriale toepassingsgebied van de Kansspelwet is beperkt tot het grondgebied van de Belgische Staat. Hieruit volgt dat voor verzoeksters de facto geen enkele mogelijkheid openstaat om op het Belgische grondgebied reclame te kunnen maken voor hun in Nederland gevestigde kansspelinrichtingen. De vraag of een dergelijke regeling ten aanzien van de uitbaters van kansspelinrichtingen gevestigd in andere EU-lidstaten dan België, wel verzoenbaar is met het principe van het vrij verkeer van diensten, is minstens een legitieme vraag, die nader onderzoek vereist.
Overweging:
De vraag rijst naar het al dan niet discriminatoir karakter van een nationale wettelijke regeling waarbij, weze het ter nastreving van een perfect legitiem doel, aan een beperkt en gecontroleerd aantal- uitsluitend binnenlandse - kansspelinrichtingen een uitzondering wordt toegestaan op het algemene reclameverbod in België betreffende hun activiteiten, terwijl het voor alle in een andere EU-lidstaat gevestigde gelijkaardige inrichtingen zonder onderscheid onmogelijk is een dergelijke uitzondering te bekomen. De rechtbank acht het antwoord op deze vraag omtrent de wijze waarop art. 56 VWEU dient te worden geïnterpreteerd noodzakelijk om uitspraak te kunnen doen omtrent onderhavige beroepen. Indien immers de nationale regeling inzake het reclameverbod voor kansspelinrichtingen. discriminatoir zou blijken, kan daarvan geen toepassing worden gemaakt om verzoeksters de gewraakte administratieve sancties op te leggen.
Prejudiciële vraag:
Dient art. 56, eerste lid VWEU zo te worden geïnterpreteerd dat het zich ertegen verzet dat een nationale wettelijke regeling van een lidstaat aan de uitbaters van een beperkt en gecontroleerd aantal vergunde kansspelinrichtingen op haar grondgebied een uitzondering toestaat op een algemeen geldend reclameverbod voor dergelijke inrichtingen, zonder tegelijk te voorzien in een mogelijkheid voor de uitbaters van in andere lidstaten gevestigde kansspelinrichtingen om ten behoeve van deze laatste een zelfde uitzondering op het reclameverbod op haar grondgebied te bekomen?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie:
Specifiek beleidsterrein: JenV