C-714/20 U.I.

Contentverzamelaar

C-714/20 U.I.

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     19 februari 2021
Schriftelijke opmerkingen:                     5 april 2021

Trefwoorden : douanerechten; belastingen;

Onderwerp :

-           Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde;

-           Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie;

Feiten:

De vennootschap U.I. (verzoekster) heeft bepaalde douaneformaliteiten verricht op grond van specifieke  vertegenwoordigingsvolmachten die twee importeurs (A. waartegen een faillissementsprocedure is ingeleid, en U.C.) haar hadden verleend. In dit verband heeft zij de aangiften in eigen naam en voor rekening van de voornoemde importeurs ingediend. Het douanekantoor (verweerster) heeft tijdens een controle opgemerkt dat de bij de invoeraangiften bijgevoegde intentieverklaringen niet betrouwbaar waren omdat zij waren gebaseerd op de veronderstelling dat de exportondernemingen veelvuldig uitvoertransacties verrichtten, terwijl daar volgens verweerster geen sprake van was. De invoertransacties waren dus niet vrijgesteld van btw omdat de importondernemingen A. en U.C. geen “transacties hebben verricht die in aanmerking kunnen worden genomen voor de vaststelling van het btw-plafond”. Volgens verweerder zijn de A. en U.C. en de indirecte douanevertegenwoordiger hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de belasting. Verweerder heeft twee naheffingsaanslagen vastgesteld, waarbij de door verzoekster ingediende invoeraangiften werden gecorrigeerd en de verschuldigde btw werd vastgesteld op respectievelijk 173 561,22 EUR en 786 046,24 EUR plus rente. Met twee afzonderlijke beroepschriften heeft verzoekster bij de verwijzende rechter beroep ingesteld tot nietigverklaring van deze naheffingsaanslagen en, subsidiair, verzocht om de door haar geformuleerde prejudiciële vragen voor te leggen aan het Hof. Vezoekster stelt niet aansprakelijk te kunnen worden gesteld voor de betaling van de btw bij invoer, aangezien artikel 77(3) van verordening 952/2013, dat betrekking heeft op douanerechten, niet eveneens kan worden toegepast op de btw, en het Italiaanse recht nergens voorschrijft dat de indirecte douanevertegenwoordiger hoofdelijk aansprakelijk is voor de btw bij invoer.

Overweging:

Volgens de verwijzende rechter is een verwijzing naar het Hof noodzakelijk om drie redenen. Ten eerste moeten voor zijn beslissing in deze zaak de in de prejudiciële vragen vermelde bepalingen worden uitgelegd, ook omdat de beoordeling of de nationale regeling met de Unieregeling verenigbaar is daarvan  afhangt. Ten tweede is deze uitlegging van algemeen belang voor de eenvormige toepassing van het Unierecht. Tot slot worden de betrokken bepalingen van Unierecht in de nationale rechtspraak door de feitenrechters enerzijds en de cassatierechter anderzijds verschillend uitgelegd.

Prejudiciële vragen:

1) Moet artikel 201 van richtlijn 2006/112/EG van 28 november 2006, waarin is bepaald dat ,[b]ij invoer [...] de btw [is] verschuldigd door degene(n) die de lidstaat van invoer als de tot voldoening van de belasting gehouden personen heeft aangewezen of erkend ʼ , aldus worden uitgelegd dat de lidstaat van invoer een nationale regeling op het gebied van btw bij invoer dient vast te stellen (belasting naar nationaal recht: arrest van het Hof van 14 juli 2013, C-272/13, EU:C:2014:2091) waarin uitdrukkelijk wordt bepaald welke personen tot voldoening van deze belasting gehouden zijn?

2) Moet artikel 77, lid 3, van verordening (EU) nr. 952/2013 van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (DWU), dat ziet op douaneschulden bij invoer en bepaalt dat ,[i]n geval van indirecte vertegenwoordiging [...] de persoon voor wiens rekening de douaneaangifte wordt gedaan, eveneens schuldenaar [is] ʼ , aldus worden uitgelegd dat de indirecte vertegenwoordiger aansprakelijk is voor niet alleen de douanerechten, maar ook de btw bij invoer, op grond van het enkele feit dat hij in eigen naam ,aangever ʼ bij de douane is?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-15/81; C-273/12 ;

Specifiek beleidsterrein: FIN; FIN-fiscaal