C-715/18 Segler-Vereinigung Cuxhaven
Prejudiciële hofzaak Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 01 januari 2019 Schriftelijke opmerkingen: 18 februari 2019 Trefwoorden: btw; havens; gelijkheidsbeginsel Onderwerp: - Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (hierna: btw-richtlijn); Feiten: De centrale vraag is of de handelingen met betrekking tot de inning van havengelden onder het verlaagde belastingtarief krachtens §12(2) van de wet betreffende de omzetbelasting (hierna: UStG) vallen. Verzoekster (Segler-Vereinigung Cuxhaven) is een officieel geregistreerde vereniging die tot doel heeft de zeilsport en de motorwatersport te bevorderen. Over de vergoeding voor het ter beschikking stellen van de ligplaatsen aan passanten heeft verzoekster in de litigieuze jaren (2010 t/m 2012) het verlaagde btw-tarief toegepast. Verweerder (hierna: Finanzamt) heeft naar aanleiding van een belastingcontrole de btw-aanslagen over de jaren 2010 t/m 2012 gewijzigd, waarbij hij het normale btw-tarief heeft toegepast. Hierop is verzoekster in beroep gegaan bij de belastingrechter in eerste aanleg (hierna: Finanzgericht), die het beroep bij vonnis heeft verworpen. Volgens het Finanzgericht is de kortstondige terbeschikkingstelling van ligplaatsen voor schepen niet vergelijkbaar met “kortstondige verhuur van percelen op kampeerterreinen” krachtens §12(2) van het UStG. Een schip is en blijft een vervoermiddel, ondanks dat veel schepen over overnachtingsaccommodaties beschikken. Volgens het Finanzgericht valt de kortstondige terbeschikkingstelling van ligplaatsen voor schepen onder de formulering “verhuur van parkeerruimte voor voertuigen”. Het gelijkheidsbeginsel in artikel 3(1) van de Duitse grondwet (hierna: GG) zou hier niet aan in de weg staan. Verzoekster komt met haar beroep op tegen dat vonnis. Het gelijkheidsbeginsel zou geschonden worden, omdat de terbeschikkingstelling van percelen voor campers en caravans wél onder het verlaagde btw-tarief valt. Daarmee wordt een vergelijkbare economische activiteit bevoordeeld. Verzoekster zegt huisvestingsdiensten te verrichten. Het gaat hierbij niet om het parkeren van een voertuig, maar het langer durende verblijf met minstens een overnachting. Het havengeld wordt uitsluitend geheven bij overnachtingen. Overweging: Het Unierecht moet in acht worden genomen bij de uitlegging van §12(2) van het UStG. De prejudiciële vraag is relevant voor de vraag of artikel 98(1) in samenhang met bijlage III, punt 12, van de btw-richtlijn in de weg staat aan de uitlegging van een nationale bepaling die zou leiden tot de toepassing van een verlaagd tarief voor de verhuur van ligplaatsen voor schepen Prejudiciële vraag: Omvat de toepassing van het verlaagde btw-tarief voor de verhuur van percelen op kampeerterreinen en in caravanparken krachtens artikel 98, lid 2, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (hierna: „btw-richtlijn”) in samenhang met bijlage III, punt 12, van de btw-richtlijn eveneens de verhuur van ligplaatsen voor schepen? Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Commissie/Frankrijk C-94/09; Erotic Center C-3/09; Commissie/Spanje C-83/99; Ruckdeschel en Hansa-Lagerhaus Ströh & Co. 117/76 en 16/77; Jetair en BTWE Travel4you C-599/12; C-174/11; C-363/05; Boehringer Ingelheid Pharma C-426/16; Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal