C-722/24 en C-756/24 Elektro bizness e.a.  

Contentverzamelaar

C-722/24 en C-756/24 Elektro bizness e.a.  

Prejudiciële hofzaak  

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     31 december 2024
Schriftelijke opmerkingen:                     17 februari 2025

Trefwoorden: energiemarkt, elektriciteitslevering, distributiesysteem

Onderwerp: 
-    Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit: artikelen 2, 6, 7 en 9;
-    Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie: artikel 194, lid 1.

Feiten:
C-722/24
Verzoekende partij is ‘SIA Elektro bizness’, een bedrijf dat zich bezighoudt met de opwekking van elektriciteit in een warmtekrachtkoppelingscentrale en met de verkoop van elektriciteit. De warmtekrachtkoppelingscentrale is aangesloten op een lange ondergrondse elektriciteitskabel van 20 kilovolt, waarvan verzoekende partij de eigenaar is. In 2021 heeft verzoekende partij een vergunning aangevraagd voor de aanleg van een directe lijn waarmee de kabel verbonden wordt met de installatie van een afnemer. De aanvraag is geweigerd, mede omdat de voorgestelde lijn niet kon worden aangemerkt als een ‘directe lijn’ in de zin van de wet tot regeling van de elektriciteitsmarkt, aangezien deze de afnemer zou koppelen aan een elektriciteitstransmissie-installatie (de kabel) en niet aan een geïsoleerde productielocatie (de warmtekrachtkoppelingscentrale). Verzoekende partij heeft beroep ingesteld tegen het besluit, en uiteindelijk cassatie.

C-756/24
Deze zaak ziet op het verzoek van verzoekende partij om een directe elektriciteitslijn aan te leggen die een gevestigde waterstofinstallatie van verzoekende partij zal verbinden met een installatie van een producent. De andere feiten komen grotendeels overeen met die van zaak C-722/24.

Overweging:
C-722/24
De verwijzende rechter wil weten of de voorgestelde lijn, waarvan de aanleg tot doel heeft de afnemer te verbinden met de kabel, kan worden aangemerkt als een ‘directe lijn’ voor de toepassing van de regeling voor de elektriciteitsmarkt. De bepalingen uit de nationale regeling hebben de bepalingen van richtlijn 2019/944 betreffende directe lijnen (artikel 2, punt 41, en artikel 7) omgezet in nationaal recht. De verwijzende rechter stelt dat de rechtspraak van het Hof de impressie wekt dat de regeling met name is gericht op het bevorderen van de mogelijkheid voor producenten om, ook via directe lijnen, elektriciteit aan afnemers te leveren indien een producent en afnemer dat wensen. Die doet de gedachte rijzen dat het wezenlijke doel van een directe lijn erin zou kunnen bestaan om een producent in staat te stellen rechtstreeks elektriciteit aan een afnemer te kunnen leveren, zonder tussenkomst van de systemen van de distributiesysteembeheerder, aldus de verwijzende rechter. 

C-756/24
De verwijzende rechter heeft grotendeels dezelfde overwegingen als de verwijzende rechter in de zaak C-722/24. Een verschil is dat in deze zaak de verwijzende rechter ook ingaat op artikel 194, lid 1, onder a), b) en d), VWEU. Dat artikel bepaalt dat het beleid van de Europese Unie op het gebied van energie erop gericht is om, als kerndoelstellingen, de werking van de energiemarkt en de continuïteit van de energievoorziening te waarborgen en de interconnectie van energienetwerken te bevorderen. 

Prejudiciële vragen C-722/24:
Met het oog op de toepassing van artikel 2, punt 41, van richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van richtlijn 2012/27/EU (herschikking): 
a) Moet het in die bepaling gebruikte begrip „geïsoleerde productielocatie” aldus worden uitgelegd dat het ook betrekking heeft op een elektriciteitslijn die eigendom is van een producent en die is gekoppeld aan een elektriciteitscentrale, bestemd is voor de transmissie van opgewekte elektriciteit en zich uitstrekt tot buiten de grenzen van de locatie (het postadres) van de elektriciteitscentrale? 
b) Omsluit de definitie van „directe lijn” in die bepaling een elektriciteitslijn die een afnemer verbindt met een elektriciteitsproductielocatie (warmtekrachtkoppelingscentrale) door de totstandbrenging van een koppeling met een elektriciteitslijn die eigendom is van een producent en die reeds is aangelegd voor de transmissie van elektriciteit, indien daardoor de levering van elektriciteit van de producent aan de afnemer zonder tussenkomst van het systeem van de distributiesysteembeheerder wordt verzekerd? Is het voor het antwoord op deze vraag van belang dat de reeds aangelegde elektriciteitslijn, die eigendom is van de producent en bestemd is voor de transmissie van elektriciteit en waarop de voorgestelde lijn zou worden aangesloten om de nieuwe afnemer te bereiken, reeds wordt gebruikt voor de levering van elektriciteit aan andere afnemers?

Prejudiciële vragen C-756/24:
1) Moet artikel 7 van richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van richtlijn 2012/27/EU (herschikking) aldus worden uitgelegd dat een „directe lijn” een alternatieve vorm van elektriciteitsvoorziening vormt indien een afnemer dat wenst, dan wel dat een directe lijn alleen in uitzonderlijke gevallen mogelijk is? 

2) Moet artikel 2, punt 41, van richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van richtlijn 2012/27/EU (herschikking) aldus worden uitgelegd dat een elektriciteitslijn die een op het distributiesysteem aangesloten elektriciteitsproducent moet gaan verbinden met een op het distributiesysteem aangesloten afnemer van elektriciteit, kan worden aangemerkt als een „directe lijn” indien die afnemer de aansluiting op het distributiesysteem na de aanleg van de geplande elektriciteitslijn zal behouden als back-up, maar van het distributiesysteem zal zijn afgesloten wanneer hij via die directe lijn elektriciteit van de elektriciteitsproducent krijgt geleverd? 

3) Moet het begrip „geïsoleerde afnemer” in artikel 2, punt 41, van richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van richtlijn 2012/27/EU (herschikking) aldus worden uitgelegd dat het alleen betrekking heeft op een afnemer die niet is aangesloten op het distributiesysteem en die door de distributiesysteembeheerder niet kan worden voorzien van de benodigde capaciteit middels het aanleggen van een aansluiting tegen redelijke kosten?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-523/18 Engie Cartagena

Specifiek beleidsterrein: EZ