C-724/20

Contentverzamelaar

C-724/20

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     25 februari 2021
Schriftelijke opmerkingen:                     11 april 2021

Trefwoorden : verzekeringen; solvabiliteit; insolventie;

Onderwerp :

Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (hierna: Solvabiliteit II);

Feiten:

P heeft met ingang van 01-07-2011 via de tussenkomst van D (een makelaar in verzekeringen) een “industriële multi-risk” verzekering afgesloten. Op 20-05-2012 zijn twee door P geëxploiteerde locaties getroffen door hagel, hier heeft P de volgende dag een melding van gedaan bij D. P heeft echter geen vergoeding uit hoofde van de verzekering ontvangen. D informeerde P dat zij verzekerd was via de Belgische Albic en dat haar verzekeraars vanaf 01-01-2012 de Britse United en de Roemeense Euroins waren en dat zij vanaf 01-01-2013 geen verzekeraar meer had, aangezien die vennootschappen hun vergunning aan Albic sindsdien hadden ingetrokken. Vervolgens heeft P D gedagvaard wegens aansprakelijkheid en tot schadevergoeding. D heeft op haar beurt de Deense Alpha Insurance (die door de makelaar is aangewezen als de werkelijke verzekeraar op de datum van de schade) in vrijwaring geroepen. Alpha Insurance heeft de cour d’appel laten weten dat deze vennootschap per 08-05-2018 failliet was verklaard, waarbij CX is benoemd als faillissementscurator. De cour d’appel heeft Alpha Insurance veroordeeld tot betaling van materiële schadevergoeding aan P, en de vordering tot immateriële schadevergoeding afgewezen. Alpha Insurance, vertegenwoordigd door CX, en P hebben beiden tegen dat arrest cassatieberoep ingesteld.

Overweging:

Voor de beoordeling van de cassatieberoepen van Alpha Insurance en P moet worden bepaald welke rechtsregels van toepassing zijn op de gevolgen van het faillissement van Alpha Insurance voor het bij de Franse rechter aanhangige geding. Om te beginnen rijst de vraag of een dergelijk geding – dat ertoe strekt de failliete verzekeringsonderneming te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding – betrekking heeft op een goed of recht waarover de verzekeringsonderneming het beheer en de beschikking heeft verloren in de zin van artikel 292 van de Solvabiliteit II-richtlijn. Ook rijst de vraag of dit artikel aldus moet worden uitgelegd dat het recht van de lidstaat waar het geding tot betaling van de verzekeringsvergoeding aanhangig is, bedoeld is om alle gevolgen van de liquidatieprocedure voor het aanhangige geding te beheersen, met inbegrip van die welke verband houden met de opschorting van de individuele vorderingen of met de noodzaak om de met de tenuitvoerlegging van de liquidatieprocedure belaste instanties in het geding op te roepen..

Prejudiciële vragen:

1. Moet artikel 292 van richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf, de zogenoemde Solvabiliteit II-richtlijn, aldus worden uitgelegd dat het door de schuldeiser van een vergoedingsvordering uit hoofde van een schadeverzekering bij de rechter van een lidstaat aanhangig gemaakte rechtsgeding ter verkrijging van betaling van die schadevergoeding door een verzekeringsonderneming waartegen in een andere lidstaat een liquidatieprocedure is ingeleid, betrekking heeft op een goed of recht waarover die onderneming het beheer en de beschikking heeft verloren, in de zin van die bepaling?

2. Indien de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord, beheerst dan het recht van de lidstaat waar het rechtsgeding aanhangig is alle gevolgen van de liquidatieprocedure voor dat rechtsgeding? Moet dit recht in het bijzonder zo worden toegepast dat:

-           de opening van een dergelijke procedure de schorsing van het aanhangige rechtsgeding tot gevolg heeft,

-           als voorwaarde voor de hervatting van het geding geldt dat de schuldeiser verklaart zijn vordering hoofde van een verzekering te verhalen op het vermogen van de verzekeringsonderneming, en de organen die het beheer over de liquidatieprocedure moeten voeren in het geding worden opgeroepen, en

-           een veroordeling tot betaling van de vergoeding van de schade niet plaats kan vinden, nu het bestaan van deze schade alsook de omvang ervan niet meer kunnen worden vastgesteld?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: JenV; FIN