C-73/14, Raad tegen Commissie (ITLOS)
Signaleringsfiche Arrest van het Hof van 6 oktober 2015 Betrokken departementen Alle Sleutelwoorden Beroep tot nietigverklaring – Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee – Internationaal Zeerechttribunaal – Illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij – Adviesprocedure – Indiening door de Europese Commissie van een schriftelijke uiteenzetting namens de Europese Unie – Ontbreken van goedkeuring vooraf van de inhoud van die uiteenzetting door de Raad van de Europese Unie – Artikelen 13, lid 2, VEU, 16 VEU en 17, lid 1, VEU – Artikelen 218, lid 9, VWEU en 335 VWEU – Vertegenwoordiging van de Europese Unie – Beginselen van bevoegdheidstoedeling en institutioneel evenwicht – Beginsel van loyale samenwerking. Beleidsrelevantie Het hof oordeelt in deze uitspraak dat artikel 335 VWEU een grondslag biedt voor de Commissie om de Unie niet enkel juridisch te vertegenwoordigen bij nationale maar ook bij internationale gerechtshoven. Daarnaast oordeelt het Hof dat de Commissie voor de door haar uit te voeren juridische vertegenwoordiging namens de Unie bij internationale gerechtshoven geen voorafgaande goedkeuring van de Raad nodig heeft. De procedure van artikel 218, lid 9 VWEU die in een dergelijk vereiste voorziet, geldt alleen voor het innemen van standpunten in een krachtens een internationale overeenkomst opgericht lichaam en niet voor een juridisch in te nemen standpunt voor een internationale rechterlijke instantie. De Commissie voldoet aan haar verplichting tot loyale samenwerking door de Raad te informeren, concepten met het inhoudelijke standpunt met hem te delen en rekening te houden met zijn opmerkingen.
Samenvatting van de feiten redenering en dictum Deze zaak komt voort uit een geschil tussen de Raad en de Commissie over de bevoegdheid om de Unie te vertegenwoordigen voor het Internationaal zeerechttribunaal (ITLOS). Het ITLOS is door een Afrikaanse visserijorganisatie verzocht om een advies over de verplichtingen van kuststaten en vlagstaten met betrekking tot illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij. In het kader van dit adviesverzoek bestaat verschil van mening tussen de Commissie en Raad over hoe de (externe) vertegenwoordiging van de Unie bij internationale hoven/tribunalen moet verlopen. De Raad is van mening dat juridische interventies namens de Unie verplicht dienen te worden vastgesteld door de Raad (ofwel op basis van art. 218 (9) VWEU, ofwel op grond van c.q. voortvloeiend uit het institutioneel evenwicht zoals neergelegd in art. 13 lid 2 VEU en art. 16 VEU) voordat ze bij het betreffende gerechtshof of tribunaal kunnen worden ingediend. De Commissie beschouwt interventies in dit soort procedures als een onafhankelijke bevoegdheid onder verwijzing naar artikel 335 VWEU waarin de juridische vertegenwoordiging namens de Unie is neergelegd. De Commissie heeft de bijdrage van de Unie op 29 november ingediend bij ITLOS zonder deze vooraf ter vaststelling voor te leggen aan de Raad. Het EU-Hof is het op alle punten oneens met de Raad en wijst het beroep af. Het Hof overweegt allereerst met betrekking tot artikel 335 VWEU dat, hoewel dit artikel volgens de bewoordingen ervan beperkt is tot de lidstaten, de Commissie een grondslag biedt om de Unie te vertegenwoordigen voor het ITLOS. Volgens de Raad had het standpunt van de EU moeten worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 218, lid 9 VWEU. Het Hof wijst dit middel af aangezien deze procedure ziet op het innemen van standpunten ‘in’ een krachtens een internationale overeenkomst opgericht lichaam, terwijl de Commissie in dit geval een standpunt in heeft genomen ‘voor’ een internationale rechterlijke instantie. Het Hof overweegt in dit verband dat de kwestie in zaak Duitsland/Raad (C 399/12, EU:C:2014:2258 de OIV zaak ), verschilt van de onderhavige. De OIV-zaak had betrekking op het standpunt dat namens de Unie werd ingenomen binnen de bij de betrokken internationale overeenkomst opgerichte instantie (OIV). De onderhavige zaak betreft de bepaling van een standpunt dat namens de Unie wordt ingenomen voor een internationale rechterlijke instantie die wordt verzocht om een advies, waarvan de vaststelling uitsluitend valt binnen de bevoegdheid en onder de verantwoordelijkheid van de leden van die rechterlijke instantie, die daartoe volledig onafhankelijk van de partijen handelen. Evenmin vereist artikel 16, lid 1 VEU dat de Raad de inhoud van de namens de Unie bij het ITLOS ingediende schriftelijke uiteenzetting had moeten goedkeuren voordat deze aan het ITLOS werd gezonden. Het Hof overweegt dat het voorwerp van het in te nemen standpunt niet het definiëren van een beleid inzake de visserij betreft, in de zin van artikel 16, lid 1, tweede zin, VEU, maar het indienen bij het ITLOS van een aantal juridische opmerkingen die die rechterlijke instantie in staat moeten stellen een advies uit te brengen over de aan haar gestelde vragen. Met het indienen van de schriftelijke uiteenzetting heeft de Commissie daarom geen inbreuk gemaakt op de beleidsprerogatieven van de Raad. Tot slot bepaalt het Hof dat de Commissie het beginsel van loyale samenwerking niet heeft geschonden. De Commissie heeft immers een werkdocument van de schriftelijke uiteenzetting aan de Raad gezonden en het werkdocument herhaaldelijk gewijzigd om rekening te houden met op Raadswerkgroep niveau gemaakte opmerkingen. Inventarisatie van de mogelijke effecten Anders dan tot nu toe werd aangenomen, geeft artikel 335 VWEU de Commissie niet alleen een grondslag om de Unie juridisch te vertegenwoordigen bij nationale gerechtshoven maar ook bij internationale gerechtshoven. Ook is nu duidelijk dat voor het door de Commissie in te nemen standpunt dat bij een dergelijk gerechtshof wordt ingenomen geen voorafgaande goedkeuring van de Raad is vereist. De procedure van artikel 218, lid 9 is niet van toepassing als het gaat om het standpunt dat door de Commissie bij een internationaal gerechtshof of tribunaal wordt ingenomen. De lidstaten en de Raad kunnen hun zienswijze aan de Commissie meegeven (via de voor het betreffende onderwerp verantwoordelijke Raadswerkgroep) wanneer zij het door haar in te nemen standpunt voorafgaand aan de indiening met hen deelt. Wanneer de Commissie nalaat de Raad te informeren over het in te nemen standpunt kan dat wel betekenen dat zij haar verplichting tot loyale samenwerking schendt.
Voorstel voor behandeling De ICER-H heeft het fiche vastgesteld en zendt dit fiche en het arrest ter kennisgeving aan de leden van het IOWJZ. Indien nodig kan het fiche ter kennisname aan hun Ministers worden doorgeleid. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie