C-737/19 Bank of China
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 26 november 2019 Schriftelijke opmerkingen: 12 januari 2019
Trefwoorden : btw-aftrek; hoofdhuis in derde land;
Onderwerp :
• Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde;
Feiten:
Bij het Parijse filiaal van de Bank of China Limited, een vennootschap naar Chinees recht, heeft een controle van de boekhouding plaatsgevonden. Naar aanleiding van deze controle heeft de belastingdienst aan de Bank of China naheffingsaanslagen in de btw opgelegd over de periode van 01-01-2012 tot en met 30-04-2014. De belastingdienst heeft de aftrek van de voorbelasting over de door het filiaal gemaakte kosten voor het verstrekken van leningen ten behoeve van zijn Chinese hoofdhuis en andere filialen betwist op grond van verschillende artikelen van de Code général des impôts. Bij besluit van 28-02-2017 heeft de belastingdienst het bezwaar van de Bank of China afgewezen.
Overweging:
Indachtig het arrest Morgan Stanley & Co International plc (C-165/17), heeft de verwijzende rechter in de context van de voorliggende zaak meerdere vragen. Ten eerste wenst hij te vernemen of dat arrest ook toepassing vindt in de gevallen waar een filiaal in een lidstaat handelingen verricht die zijn onderworpen aan de btw-regels, maar tevens prestaties verricht aan het hoofdhuis van dit filiaal en andere filialen in derde landen. Ten tweede, kan een filiaal btw aftrekken op grond van richtlijn 2006/112 indien het diensten heeft verricht ten behoeve van zijn hoofdhuis? Ten derde, indien het antwoord op de eerste vraag bevestigend is, onder welke voorwaarden kunnen bancaire handelingen aangemerkt worden als handelingen waar btw aftrek voor mogelijk is, en onder welke voorwaarde moet ervan worden uitgegaan dat de ontvanger buiten de Europese Unie is gevestigd?
Prejudiciële vragen:
1) Vindt de oplossing die in aanmerking is genomen in het arrest van 24 januari 2019, Morgan Stanley & Co International plc [(C-165/17, EU:C:2019:58)], toepassing ingeval een filiaal in een lidstaat handelingen verricht die zijn onderworpen aan de btw en tevens prestaties verricht ten behoeve van zijn hoofdhuis en filialen die in een derde land zijn gevestigd?
2) Wanneer het in een lidstaat gevestigde filiaal aanspraak maakt op een recht op aftrek dat is gebaseerd op kosten die het heeft gemaakt om prestaties te verrichten ten behoeve van zijn hoofdhuis in een derde land, dat wil zeggen de uitvoer van financiële en bancaire diensten, kan de belastingplichtige dan de btw aftrekken op grond van artikel 169, onder a) of op grond van artikel 169, onder c)?
3) Indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord en het filiaal op grond van artikel 169, onder a) kan verzoeken om aftrek, onder welke voorwaarde kunnen de bancaire handelingen die het in een derde land gevestigde hoofdhuis heeft verricht, worden beschouwd als handelingen die recht geven op aftrek indien zij zouden zijn verricht in de lidstaat waar de met btw belaste kosten zijn gemaakt? Indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord en het filiaal op grond van artikel 169, onder c) kan verzoeken om aftrek, onder welke voorwaarden ervan moet worden uitgegaan dat de ontvanger buiten de Europese Unie is gevestigd wanneer het filiaal in de Europese Unie is gelegen en één enkele juridische entiteit met het hoofdhuis vormt?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-165/17); (C-388/11);
Specifiek beleidsterrein: FIN-FISC