C-74/19 Transportes Aéreos Portugueses
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 26 maart 2019 Schriftelijke opmerkingen: 12 mei 2019
Trefwoorden : compensatie luchtpassagiers
Onderwerp :
- Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: verordening);
Feiten:
LE heeft tegen Transportes Aéreos Portugueses, S.A. (hierna: verweerder) een vordering ingesteld tot betaling van €600,- vermeerderd met rente vanaf de dagvaarding. LE had een vliegticket gekocht voor een vlucht die door verweerder werd uitgevoerd van Fortaleza (Brazilië) naar Oslo, met een overstap op de luchthaven van Lissabon. De vlucht kwam met vertraging aan in Lissabon, waardoor hij diezelfde dag (22.08.2017) geen vlucht meer naar Oslo kon nemen en pas de volgende dag van Lissabon naar Oslo kon vliegen. LE kwam met meer dan drie uur vertraging op zijn eindbestemming aan, waardoor verweerster verplicht is om hem het gevorderde bedrag bij wijze van compensatie te betalen in overeenstemming met artikel 5(1)c) en artikel 7(1)c) van de verordening. Verweerder betwist de vordering en stelt dat de vertraging bij aankomst op de bestemming te wijten was aan redenen buiten haar wil. Zij verklaart dat vlucht TP36 tussen Fortaleza en Lissabon werd uitgevoerd met hetzelfde vliegtuig dat werd gebruikt voor de vorige vlucht van Lissabon naar Fortaleza (TP35 van 21.08.2017) en dat het vliegtuig wegens het gewelddadige gedrag van een passagier op die vlucht moest worden omgeleid naar Las Palmas om de passagier daar van boord te halen. Als gevolg hiervan konden de passagiers van de vlucht van LE, die dus met datzelfde vliegtuig werd uitgevoerd, pas later aan boord gaan. Verweerster concludeert dat, ondanks al haar inspanningen, de vertraging werd veroorzaakt door een buitengewone omstandigheid, die haar niet kan worden toegerekend, en dat zij bijgevolg geen compensatie verschuldigd is. Rekening houdend met de tijd van de omleiding naar Las Palmas, concludeerde verweerster dat deze situatie niet had kunnen worden verholpen door een ander vliegtuig vanuit Lissabon naar Fortaleza te laten vertrekken om de terugvlucht TP36 uit te voeren, omdat ook dat vliegtuig niet op het geplande tijdstip van instappen zou aankomen, aangezien het in Lissabon niet zomaar kon opstijgen zonder de nodige voorbereidingen aan het vliegtuig zelf en zonder een bemanning voor die extra vluchten.
Overweging:
Voor het beschreven feitelijke kader bestaan er geen precedenten en biedt de geraadpleegde rechtspraak van het Hof geen antwoord. De verwijzende rechter verzoekt het Hof aldus om uitlegging van de Unierechtelijke bepalingen, aangezien de beantwoording van de prejudiciële vragen noodzakelijk is voor de beslechting van onderhavig geschil.
Prejudiciële vragen:
1. Valt onder het begrip „buitengewone omstandigheden”, als bedoeld in overweging 14 van verordening (EG) nr. 261/2004, de situatie waarin een passagier tijdens een vlucht andere passagiers bijt en de bemanningsleden die hem probeerden te kalmeren, aanvalt, zodat het volgens de gezagvoerder van het vliegtuig gerechtvaardigd is om de vlucht om te leiden naar de dichtstbijzijnde luchthaven om de passagier van boord te halen en zijn bagage uit te laden, waardoor het vliegtuig met vertraging aankomt op de bestemming?
2. Kan de luchtvaartmaatschappij worden vrijgesteld van aansprakelijkheid voor de vertraging bij het opstijgen van het vliegtuig voor de terugvlucht, waarop de passagier die een klacht heeft ingediend (verzoeker in deze zaak) instapt, omdat er zich met hetzelfde vliegtuig een „buitengewone omstandigheid” heeft voorgedaan op de heenvlucht, die onmiddellijk daaraan voorafging?
3. Heeft de luchtvaartmaatschappij (verweerster in deze zaak) voor de toepassing van artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 alle redelijke maatregelen genomen – ook al kon de vertraging daarmee niet worden voorkomen – door te analyseren en te concluderen dat het inzetten van een ander vliegtuig de opgelopen vertraging niet zou goedmaken en door de transitpassagier (verzoeker in deze zaak) op de vlucht van de volgende dag te zetten, omdat de luchtvaartmaatschappij slechts één vlucht per dag naar de eindbestemming van de passagier uitvoert?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-402/07 en C-432/07;
Specifiek beleidsterrein: IenW;