C-743/24 PPA Alchaster II  

Contentverzamelaar

C-743/24 PPA Alchaster II  

Prejudiciële hofzaak  

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    4 december 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    20 januari 2025

Trefwoorden: strafrecht, invrijheidstelling, overlevering

Onderwerp:  Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: artikel 49, lid 1.

Feiten:
Het Verenigd Koninkrijk verzoekt om overlevering van appellant ‘MA’ op grond van een Brits Europees aanhoudingsbevel dat is afgegeven op grond van de Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese unie en het Verenigd Koninkrijk (hierna: HSO). De overlevering wordt verzocht met het oog op de vervolging voor vier strafbare feiten, waaronder lidmaatschap van een verboden organisatie en andere terroristische misdrijven. De strafbare feiten zouden tussen 18 en 20 juli 2020 gepleegd. AM heeft bezwaar gemaakt tegen zijn overlevering, omdat er op 30 april 2021 wetswijzigingen waren doorgevoerd, die verband houden met het opleggen van straffen aan personen die zijn veroordeeld voor terroristische misdrijven en de regeling inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling.

Overweging:
AM betoogt dat hij als gevolg van de wetswijzigingen, in geval van zijn overlevering en veroordeling voor een of meer van de hem ten laste gelegde strafbare feiten, een zwaardere straf zou worden opgelegd dan de straf die van toepassing was op het tijdstip waarop de strafbare feiten zouden zijn gepleegd (juli 2020). Ten tijde van het plegen van de misdrijven had AM een automatisch recht gehad op voorwaardelijke invrijheidstelling als hij de helft van de straf had uitgezeten, terwijl hij op grond van de gewijzigde regels ten minste twee derde van de straf moet uitzetten en dan slechts onder voorwaarden recht op voorwaardelijk invrijheidstelling heeft. 

Prejudiciële vraag:
Indien op een persoon die schuldig wordt bevonden aan een of meer strafbare feiten en wordt veroordeeld tot een tijdelijke vrijheidsstraf, gewijzigde regels van toepassing zijn die ertoe leiden dat hij ten minste twee derde van die straf moet uitzitten en dan slechts onder voorwaarden recht op voorwaardelijke invrijheidstelling heeft, afhankelijk van of hij als gevaarlijk wordt beoordeeld, terwijl hij op grond van de regels die van toepassing waren ten tijde van de vermeende strafbare feiten van rechtswege automatisch recht op voorwaardelijke invrijheidstelling zou hebben gehad wanneer hij de helft van die straf had uitgezeten, betekent dit dan dat hem een „zwaardere straf” wordt opgelegd dan de straf die van toepassing was ten tijde van de vermeende strafbare feiten en dat derhalve sprake is van schending van artikel 49, lid 1, van het Handvest? 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-561/19 Consorzio Italian Management; C-202/24 Alchaster.

Specifiek beleidsterrein: JenV

Gerelateerde documenten