C-749/24 Van Ratingen

Contentverzamelaar

C-749/24 Van Ratingen

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    25 december 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    11 februari 2025

Trefwoorden: Gemeenschapsmodel, octrooi

Onderwerp:  Verordening (EG) Nr.6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen: artikel 10.

Feiten:
Verwerende partij is Koninklijke Philips NV (hierna: Philips), de topholding van het internationale Philips concern. Philips produceert en ontwerpt onder meer huishoudelijke toestellen, waaronder Airfryers. Philips beschikt over geoctrooieerde technologie met betrekking tot de ‘Rapid Air’-technologie. Zij beschikt tevens over verschillende Gemeenschapsmodelinschrijvingen voor het design van de Airfryer. Verzoekende partij is ‘J. Van Ratingen NV’ (hierna: Van Ratingen). Van Ratingen is een fabrikant van kleine elektrische huishoudapparaten, waaronder van SnackTastic-toestellen, dat zijn ‘multifunctionele convectieovens voor de bereiding van snacks’. Op 24 januari 2017 stelde Philips Van Ratingen ingebreke wegens (vermeende) inbreuken op haar modelrechten, auteursrechten en de eerlijke marktpraktijken door de invoer, aanbieding en verkoop van de SnackTastic toestellen. 

Overweging:
Op grond van artikel 10 van verordening 6/2002 (betreffende de draagwijdte van de bescherming van het Gemeenschapsmodel), omvat de door een Gemeenschapsmodel verleende bescherming elk model dat bij de ‘geïnformeerde gebruiker’ geen andere algemene indruk wekt. Van Ratingen voert onder andere aan dat door verzadiging op de markt op het tijdstip van de beweerde inbreuk de geïnformeerde gebruiker gevoeliger wordt gemaakt voor verschillen tussen het ingeschreven model en het inbreukmakende model. Hierdoor kan er een gering verschil volstaan voor een afwijkende algemene indruk, en dus uitsluiting van de inbreuk. De verwijzende rechter vraagt zich af op welk tijdstip de vergelijking door de geïnformeerde gebruiker moet gebeuren: op de datum van de aanvraag van de inschrijving of op de datum van de inbreuk.

Prejudiciële vragen:
1. Moet artikel 10 Verordening (EG) Nr.6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen aldus worden uitgelegd dat de vergelijking tussen het ingeschreven model en het beweerd inbreukmakend model moet gebeuren vanuit het standpunt van de geïnformeerde gebruiker op de datum van indiening van de aanvraag om inschrijving (of wanneer aanspraak op voorrang wordt gemaakt van de datum van voorrang), of op datum van inbreuk?. 

2. In dit laatste geval, kan een eventuele verzadiging van de markt op datum van inbreuk, indien zij vaststaat, van dien aard zijn dat de geïnformeerde gebruiker erdoor gevoeliger wordt voor geringe verschillen tussen het ingeschreven Gemeenschapsmodel en de beweerd inbreukmakende modellen? 

3. Is het voor de beantwoording van deze vraag relevant of en in welke mate de houder van het ingeschreven Gemeenschapsmodel consequent is opgetreden teneinde het exclusief karakter van zijn model te vrijwaren?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-342/97; C-281/10; C-145/05.

Specifiek beleidsterrein: EZ