C-751/24 Gebruder Weiss 

Contentverzamelaar

C-751/24 Gebruder Weiss 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    24 december 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    10 februari 2025

Trefwoorden: personenvoertuig, manipulatie-instrument, aansprakelijkheid

Onderwerp: 
-    Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (Kaderrichtlijn);
-    Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie: artikel 5, lid 2.

Feiten:
Verzoekende partij is ‘Gebrüder Weiss’. Hij vordert schadevergoeding van verwerende partij ‘Volkswagen AG’ in verband met de koop van voertuigen waarvan de motor met verboden manipulatie-instrumenten zijn uitgerust. Volkswagen bestrijdt de stelling van verzoekende partij. Daarnaast stelt Volkswagen dat zij niet de fabrikant van het voertuig is. Volkswagen is wel de fabrikant van de motor.

Overweging:
Het gaat in deze zaak om de vraag wie er aansprakelijk gesteld kan worden voor de verkoop van voertuigen die zijn uitgerust met een motor met een verboden manipulatie-instrument: alleen de voertuigfabrikant of ook de motorfabrikant. Op grond van verordening 715/2007 is de koper van een voertuig met een verboden manipulatie-instrument beschermd tegenover de voertuigfabrikant. De verwijzende rechter vraagt zich af of het in strijd is met de doelstellingen van de kaderrichtlijn om de koper niet te beschermen tegenover de motorfabrikant, terwijl diegene een onjuist typegoedkeuringsmerk zou hebben aangebracht. 

Prejudiciële vraag:
Moeten de bepalingen van richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 [september] 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (kaderrichtlijn) (PB 2007, L 263, blz. 1), gelezen in samenhang met artikel 5, lid 2, van verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PB 2007, L 171, blz. 1), in het licht van het arrest van 31 maart 2023, Mercedes Benz Group (C-100/21, EU:C:2023:229), aldus worden uitgelegd dat zij de bijzondere belangen van de individuele koper van een motorvoertuig tegenover de fabrikant van de in het voertuig ingebouwde motor beschermen wanneer deze motor door de fabrikant ervan is uitgerust met een verboden manipulatie-instrument als bedoeld in artikel 5, lid 2, van verordening nr. 715/2007, maar de voertuigfabrikant in de zin van artikel 3, punt 27, van richtlijn 2007/46 niet de fabrikant van de motor is, maar een dochteronderneming die volledig eigendom is van de motorfabrikant?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-100/21 Mercedes Benz Group.

Specifiek beleidsterrein: IenW; EZ

Gerelateerde documenten