C-776/24 Bopuis

Contentverzamelaar

C-776/24 Bopuis

Prejudiciële hofzaak  

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    24 januari 2025
Schriftelijke opmerkingen:                    10 maart 2025

Trefwoorden: Pensioenregeling van de Europese gemeenschappen. Loyale samenwerking

Onderwerp: overdracht en subrogatie van pensioenrechten

Feiten:
CJ heeft als werknemer en als zelfstandige in België gewerkt. Hij is op 1 april 1994 Europees ambtenaar geworden en op 1 januari 1995 in vaste dienst aangesteld. Nadien heeft CJ verzocht om overdracht van zijn rechten op grond van de Belgische pensioenregeling voor werknemers naar de pensioenregeling van de Europese Gemeenschappen. 
In 2019 heeft CJ de FPD vragen gesteld over de eerste aanvangsdatum van zijn pensioen en op 8 maart 2022 heeft CJ bij de FPD een aanvraag voor een rustpensioen voor werknemers ingediend. 
Hierop heeft de FDP, kort samengevat en voor dit geschil nog van belang, CJ te kennen gegeven dat hij vanaf 1 augustus 2021 geen recht had op een rustpensioen als werknemer, omdat de pensioenrechten in de regeling voor werknemers zijn overgedragen naar de regeling van de instellingen van de Unie op grond van de wet van 21 mei 1991 tot vaststelling van een zeker verband tussen Belgische pensioenregelingen en die van instellingen van internationaal publiek recht.
CJ betwist de overdracht van de bijdragen en rechten van de Belgische nationale regeling naar de Europese supranationale regeling.

Overweging:

De verwijzende rechter wijst er op dat CJ op het tijdstip waarop hij moest beslissen om al dan niet zijn Belgische pensioenrechten over te dragen (moment aanstelling in vaste dienst) onmogelijk kon bepalen of de overdracht van die rechten voor hem nuttig zou zijn. 
Verder wijst de rechter op de overdracht van de rechten als zodanig, waarbij in geval van subrogatie de FPD maandelijks het Belgische rustpensioen waarop de betrokkene recht heeft aan de Europese instellingen betaalt. Aangezien CJ recht heeft op een maximumpensioen dat uitsluitend op basis van zijn loopbaan bij de Europese instellingen wordt berekend, leiden de overdracht en subrogatie van de pensioenrechten in dit geval tot ongerechtvaardigde verrijking.

Prejudiciële vraag:
Moeten in een situatie waarin de wetgeving van een lidstaat bepaalt dat de overdracht van de in artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie bedoelde rechten niet plaatsvindt door een overdracht van de bijdragen op het tijdstip waarop de ambtenaar in vaste dienst van de Unie wordt aangesteld, maar door de subrogatie van de Europese instellingen in de rechten op het in die lidstaat verworven pensioen vanaf de datum waarop de ambtenaar recht op dat pensioen zou hebben gehad, dit artikel 11, lid 2, en het in artikel 4, [lid] 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) vastgelegde beginsel van loyale samenwerking – gelet op de doelstellingen van de overdracht, namelijk mogelijk maken dat de door de ambtenaar van de Unie in een lidstaat verworven rechten ten gunste van die ambtenaar kunnen worden behouden en de aantrekkelijkheid waarborgen van de Europese openbare dienst – aldus worden uitgelegd dat op grond daarvan in deze wetgeving moet zijn bepaald dat het verzoek tot overdracht kan worden herroepen tot de datum waarop de subrogatie aanvangt en waarop daadwerkelijk kennis wordt genomen van het risico dat een deel van de ten laste van die lidstaat opgebouwde rechten niet kan worden verkregen? 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: arrest van 10 november 1999, Raad (T-103/98, T-104/98, T-107/98, T-113/98 en T-118/98.

Specifiek beleidsterrein: SZW